Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 50 min
Éléments de cette leçon
Wat doen we vandaag?
Vragen grammatica?
Bijzonderheden Augment
Bespreken Erga 17 en 21
Vervolg les 13.
Slide 1 - Diapositive
Vragen Grammatica?
Slide 2 - Question ouverte
Slide 3 - Diapositive
Geen vragen (meer)?
Maak maar twee rijtjes....
Slide 4 - Diapositive
Hulpboek blz. 122
Ergon 17.
Slide 5 - Diapositive
Slide 6 - Diapositive
Slide 7 - Diapositive
Slide 8 - Diapositive
Slide 9 - Diapositive
Slide 10 - Diapositive
Slide 11 - Diapositive
Slide 12 - Diapositive
Ergon 17
Slide 13 - Diapositive
Hulpboek blz. 124
Ergon 20.
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Slide 16 - Diapositive
Slide 17 - Diapositive
Ergon 20
1 ἤθελον ik wilde
2 ἡρπάζετε jullie roofden
3 ὤφειλε(ν) hij/zij was verplicht
4 παρεσκευάζομεν wij bereidden voor
5 ἤγες jij bracht
6 διεφθείρομεν wij vernietigden
7 ἤλπιζον zij hoopten
8 ἵζε(ν) hij/zij/het zat
Slide 18 - Diapositive
Ergon 21
Slide 19 - Diapositive
Ergon
1
Slide 20 - Diapositive
Hektor en Achilles
Taalboek blz. 60.
Hulpboek blz. 52
Opdrachten 26 en 29
Slide 21 - Diapositive
Opdracht 26
a Hij had zich teruggetrokken uit de strijd omdat hij beledigd was door Agamemnon. Bijvoorbeeld: Ja, want Agamemnon had hem beledigd. Of: Nee, hij had de Grieken en zijn vriendPatroklos moeten helpen nu de Trojanen aan het winnen waren.
b De Trojanen krijgen de overhand en steken zelfs al een paar schepen in het scheepskamp in brand.
c Hij vraagt Achilles of hij zijn wapenrusting mag lenen en met Achilles’ troepen toch mee mag vechten.
Slide 22 - Diapositive
Opdracht 26
d Hij hoopt dat de Trojanen zullen schrikken omdat ze zullen denken dat Achilles weer meevecht. Ja, de list lukt.
e Patroklos wordt overmoedig en waagt zich te ver op de vlakte en komt te dicht bij de stad.
f Eigen verwerking.
Bijvoorbeeld: Ja, Patroklos hield zich niet een de afspraak. Of: Nee, Achilles had de ruil van wapenrusting niet moeten toestaan want dan had Hektor waarschijnlijk niet zo agressief gereageerd.
g Eigen verwerking.
Bijvoorbeeld: Ja, want hij laat Patroklos zo een risico lopen terwijl hij zelf niet meevecht. Of: Nee, Patroklos heeft immers zelf gevraagd om de wapenrusting te mogen aantrekken en mee te mogen vechten.
Slide 23 - Diapositive
Opdracht 29c
ὁ πόλεμος oorlog
ἡ νίκη overwinning
βάλλω gooien (hier van wapens)
ἀπο-κτείνω doden
τὸ σῶμα, σώματος lichaam
ἀπο-θνῄσκω sterven, omkomen
πάσχω lijden
πίπτω vallen
Slide 24 - Diapositive
Opdracht 23a
a Hektor beargumenteert dat hij zichzelf te schande maakt als hij, de aanvoerder van de mannen, niet vecht. Hektor wil zijn dapperheid laten zien. Hektor zegt dat hij hen niet vrijwillig verlaat maar dat hij liever sneuvelt dat moet toekijken naar wat de Grieken met zijn vrouw en kind zullen doen.
Slide 25 - Diapositive
Opdracht 23bc
b Bijvoorbeeld: schande: het gaat erom wat ik, Andromache, van jou vind en niet wat de mensen zullen zeggen. Het is juist een schande om ons, jouw vrouw en kind, in de steek te laten. Sneuvelen: Wij kunnen beter samen als gezin omkomen als dat ons lot is.
c Eigen verwerking.
Slide 26 - Diapositive
Opdracht 24
a Het zoontje is niet afgebeeld.
b De kunstenaar legt het accent op het verdriet van de man en de vrouw die afscheid van elkaar nemen in de wetenschap dat ze misschien wel voor het laatst bij elkaar zijn: hij gaat de oorlog in. Dat verdriet tussen man en vrouw is voor iedereen in een oorlogssituatie herkenbaar, het kind speelt daarbij geen rol.
c Eigen verwerking.
Slide 27 - Diapositive
Opdracht
a
Slide 28 - Diapositive
Hulpboek blz. 117
Erga 8, 9, 10.
Slide 29 - Diapositive
Ergon
1
Slide 30 - Diapositive
Ergon 1
1
Slide 31 - Diapositive
Aan het werk.
Leer Hulpboek blz. 156, 1 t/m 13.
Leer Hulpboek blz. 140 t/m 150.
Lees Hulpboek blz. 126.
Maak Hulpboek blz. 127, Ergon 24.
Lees Tekstboek blz. 60
Maak Hulpboek blz. 54, opdr. 32, 34, 35.
Dit is ook huiswerk.
Slide 32 - Diapositive
Opdracht
Ieder krijgt (ongeveer) 2 zinnen toegewezen.
Benoem ieder woord in de zin.
Bij naamwoorden: geef naamval, geslacht, getal
Bij werkwoorden: geef modus, tijd, these, aspect, persoon.
Geef bij naamwoorden de (vermoedelijke) functie in de zin, of geef aan of dit een vaste aanvulling is (waarbij?)
Slide 33 - Diapositive
Wat heb je vandaag geleerd?
Slide 34 - Question ouverte
Wat is nog onduidelijk? Waar wil je meer over weten?