Hoofdstuk 3 Water

Hoofdstuk 3 Water
Samenvatting voor de toets

IJs- Water -Waterdamp
Temperatuur meten
Veranderen van fase
Kookpunt, Smeltpunt en Stolpunt

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
Natuurkunde / ScheikundeMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 2

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Hoofdstuk 3 Water
Samenvatting voor de toets

IJs- Water -Waterdamp
Temperatuur meten
Veranderen van fase
Kookpunt, Smeltpunt en Stolpunt

Slide 1 - Diapositive

Hoofdstuk 3 Water, voorkennis
Je moet weten wat water is
Je moet weten wat dichtheid inhoud
Je moet weten dat IJs gemaakt van water is
Je moet weten wat een zuivere stof is
Je moet weten wat een mengsel is

Slide 2 - Diapositive

Is gedestilleerd water een zuivere stof
A
Ja
B
Nee

Slide 3 - Quiz

Is ijs gemaakt van gedestilleerd water een zuivere stof?
A
Ja
B
Nee

Slide 4 - Quiz

Is lucht een zuivere stof
A
Ja
B
Nee

Slide 5 - Quiz

Lucht is geen zuivere stof
Lucht bestaat voor 19 % uit zuurstof, 80 % uit stikstof en voor 1 % uit koolstofdioxide, waterdamp, Argon en nog veel meer andere stoffen

Slide 6 - Diapositive

Vast - Gas - Vloeibaar
Stoffen komen in 3 verschillende fasen voor
Vast (als een stuk ijzer, of een ijsklont)
Vloeibaar (als kwik of water)
Gasvormig (als zuurstof stikstof en waterdamp)

Slide 7 - Diapositive

Vast - Gas - Vloeibaar
Kenmerken
Vast:  vaste, niet spontaan veranderende vorm
Vloeibaar:  Past zich aan aan het vat waar het inzit en gaat daarbij alle deeltjes zo dicht mogelijk bij de grond te krijgen
Gas: Verspreid zich door de ruimte waar het in aanwezig is

Slide 8 - Diapositive

De geur van een eau de toilette (parfum luchtje) heeft als toestand
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 9 - Quiz

Sneeuwkristallen hebben als toestand:
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 10 - Quiz

Mist heeft als toestand:
A
Vast
B
Vloeibaar
C
Gas

Slide 11 - Quiz

Water
De dichtheid van water is 1 gram/ cm3
Dat betekend dat 1 cm3 van de stof water een massa van 1 gram heeft
Dus 10 cm3 water heeft een massa van 10 x 1 = 10 gram

De dichtheid van ijs is 0,9 gram / cm3 
Dat betekend dat 1 cmvan de stof ijs een massa heeft van 0,9 gram
IJs is dus 'lichter' dan water    Daarom drijft ijs in water

Slide 12 - Diapositive

Neerslag
Vormen van neerslag:
Rijp
Dauw
IJzel
Regen
Sneeuw
Hagel
Opdracht: Zoek van al deze woorden de betekenis op en leer deze

Slide 13 - Diapositive

Temperatuur
Temperatuur geeft aan hoe warm (of koud) iets is
Temperatuur wordt gemeten met een thermometer

Slide 14 - Diapositive

Op welk onderdeel van een thermometer kan je de
temperatuur aflezen
A
Reservoir
B
Schaalverdeling
C
Ophanghaakje
D
Je kan geen temperatuur aflezen

Slide 15 - Quiz

Welk onderdeel van een thermometer bevat de meeste vloeistof
A
Reservoir
B
Stijgbuis
C
Schaalverdeling

Slide 16 - Quiz

Thermometer
Een thermometer bestaat uit een reservoir, stijgbuis en een schaalverdeling

De schaalverdeling geeft de graden aan
Het reservoir bevat de vloeistof 
De stijgbuis laat zien hoe ver de vloeistof uitzet (wanneer het warmer wordt, of inkrimpt als het kouder wordt)

Slide 17 - Diapositive

Als de het warmer wordt
Als het warmer wordt gaan deeltjes harder trillen
Als deeltjes harder trillen gaan ze verder van elkaar
Als ze verder van elkaar gaan trekken ze elkaar minder aan
Als ze elkaar minder aantrekken kunnen ze meer bewegen
(vast wordt vloeibaar)
Als ze nog elkaar nog minder aantrekken dan raken ze helemaal los van elkaar  (vloeistof wordt gas)

Slide 18 - Diapositive

Het overgaan van vast naar vloeibaar heet ook wel
A
Stollen
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Smelten

Slide 19 - Quiz

Het overgaan van vloeibaar naar gas heet ook wel
A
Stollen
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Smelten

Slide 20 - Quiz

Als de het kouder wordt
Als het kouder wordt gaan deeltjes minder hard trillen
Als deeltjes minder hard trillen gaan ze dichter naar elkaar
Als ze dichter naar elkaar gaan trekken ze elkaar meer aan
Als ze elkaar meer aantrekken kunnen ze minder makkelijk bewegen
(gas wordt vloeibaar)
Als ze nog elkaar nog meer aantrekken dan trekken ze elkaar stevig aan  (vloeistof wordt vast)

Slide 21 - Diapositive

Het overgaan van gas naar vloeistof heet ook wel
A
Stollen
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Smelten

Slide 22 - Quiz

Het overgaan van vloeistof naar vast heet ook wel
A
Stollen
B
Verdampen
C
Condenseren
D
Smelten

Slide 23 - Quiz

Smeltpunt, Stolpunt en kookpunt
De temperatuur waarbij een zuivere stof smelt heet het smeltpunt

De temperatuur waarbij een zuivere vloeistof weer vast wordt heet stolpunt

De temperatuur waarbij een zuivere stof kookt heet kookpunt

(Let dit geldt voor zuivere stoffen)

Slide 24 - Diapositive

Smelt-, Stol- en kooktraject
Bij mengsels heb je vaak dat een stof begint te smelten (of stollen of koken) bij een temperatuur en bij een iets andere temperatuur is het dan pas volledig gesmolten (of gestold of verdampt)

Dat noem je een traject

Slide 25 - Diapositive

De rode lijn in de grafiek hiernaast geeft een .... aan
A
Stol traject
B
Stolpunt
C
Smelt traject
D
Smeltpunt

Slide 26 - Quiz

De rode lijn in de grafiek hiernaast geeft daarom een .... aan
A
Zuivere stof
B
Mengsel

Slide 27 - Quiz

Water als oplosmiddel
In water kan je bijvoorbeeld suiker of zout oplossen
Suiker (of zout) is dan de opgeloste stof
Water is dan het oplosmiddel
Het mengsel is dan de oplossing (als het maar helder is)

Slide 28 - Diapositive

Water als oplosmiddel
In water kan je bijvoorbeeld suiker of zout oplossen
Als je een mengsel van zand en zout gaat mengen met water wordt het zout door het water opgelost
Water is dan het oplosmiddel, zout de opgeloste stof en het mengsel, omdat het niet helder is heet dan een suspensie
Dit kan je helder maken door te filtreren

Slide 29 - Diapositive

Gefiltreerd zeewater is een:
A
Oplossing
B
Suspensie
C
Zuivere stof

Slide 30 - Quiz

Als je koffie gaat zetten is de prut die achterblijft in het filter het
A
Filtraat
B
Residu
C
Opgeloste gedeelte
D
Het oplosmiddel

Slide 31 - Quiz

Het uit de koffiebonenmaalsel trekken van de koffie door middel van water heet ook wel
A
Filtreren
B
Destilleren
C
Absorberen
D
Extraheren

Slide 32 - Quiz

Maak indien je klaar bent van elke paragraaf een korte samenvatting om voor de toets nog door te nemen
SUCCES

Slide 33 - Diapositive