Pitfalls poster presenteren

Pitfalls
1 / 17
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1,2

Cette leçon contient 17 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Pitfalls

Slide 1 - Diapositive

Goals for today
  1. Aan het einde van de les weten jullie wat Pitfalls zijn en kunnen jullie die onderscheiden van elkaar.
  2. Aan het einde van de les kunnen jullie de Pitfalls in jullie verhalen herkennen en toelichten waarom jullie daar in die context gebruik van hebben gemaakt.
  3. Aan het einde van de les kunnen jullie de Pitfalls uitleggen aan de hand van een poster.

Slide 2 - Diapositive

Previously, in English class
Introductie 
Two truths one lie
Creative writing + enquete 

Slide 3 - Diapositive

Wat zijn Pitfalls?

Slide 4 - Question ouverte

Pitfalls
Pitfalls zijn valkuilen. Dat zijn veelvoorkomdende fouten die mensen maken bij het schrijven in het Engels.
  1. "To" en "Too"
  2. "Than" en "Then"
  3. "Your" en "You're"
  4. "Its" en "It's"
  5. "Their", "There" en "They're"
  6. "Where", "Were" en "We're"

Slide 5 - Diapositive

You are the teacher today!
Wat: Jullie gaan een poster maken in duo's/ groepjes waarbij jullie een verhaal gaan schrijven over een onderwerp naar keuze. In dit verhaal moeten jullie de pitfalls gebruiken, onderstrepen en uitleggen. 
Hoe: In groepjes
Hulp: Groepsgenoten/ klasgenoten, Docent, Uncle Google (You know the drill), voorbeeldposters
Tijd: 20 minuten
Uitkomst: Jullie gaan de pitfalls zelf uitleggen aan de klas aan de hand van de posters
Klaar: Maak je klaar om te presenteren.

Slide 6 - Diapositive

Who's first?

Slide 7 - Diapositive

"To" en "Too"
  1. "To"= naar/ aan; om te
    Ik geef geld aan mijn neefje
    I give money to my cousin
  2. "Too"= te; ook
    Je bent te eerlijk
    You are too honest

Slide 8 - Diapositive

"Than" en "Then"
  1. "Than"= dan (vergelijken)

    Ik vind de witte scooter mooier dan de zwarte
    I think the white scooter is prettier than the black one
  2. "Then"= toen; dan (geeft een tijd aan)
    Toen was zij nog 12
    Back then, she was only 12

Slide 9 - Diapositive

"Your" en "You're"
  1. "Your"= jouw
    Dit is jouw boek
    This is your book
  2. "You're" (You are)= jij bent 
    Jij bent een mooi meisje
    You're a beautiful girl

Slide 10 - Diapositive

"Its" en "It's"
  1. "Its"= van hem/ haar/ het

    Die vogel slaapt in zijn kooi
    That bird is sleeping in its cage
  2. "It's" (It is)= het is 
    Het is niet van mij
    It's not mine

Slide 11 - Diapositive

"Their", "There" en "They're"
  1. "Their"= hun
    Dit is hun mooie huis
    This is their beautiful house
  2. "There"= er; daar
    Ik wil daar niet heen
    I don't want to go there
  3. "They're" (They are)= zij zijn
    Zij zijn niet bang
    They're not afraid


Slide 12 - Diapositive

"Where", "Were" en "We're"
  1. "Where"= waar
    Waar is mijn potlood?
    Where is my pencil?
  2. "Were"= was of waren
    Ze waren allemaal op tijd
    They were all on time
  3. "We're" (We are)= wij zijn
    Wij zijn heel sportief
    We're very sporty



Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Lien

Goals for today
  1. Aan het einde van de les weten jullie wat Pitfalls zijn en kunnen jullie die onderscheiden van elkaar.
  2. Aan het einde van de les kunnen jullie de Pitfalls in jullie verhalen herkennen en toelichten waarom jullie daar in die context gebruik van hebben gemaakt.
  3. Aan het einde van de les kunnen jullie de Pitfalls uitleggen aan de hand van een poster.

Slide 15 - Diapositive

Wat vond je van de les?
Denk hierbij aan het verloop van de les, de opdracht etc.

Slide 16 - Question ouverte

The End
Homework: 
Heb een fijne vakantie!

Slide 17 - Diapositive