Zinsontleding

• Taal
• Basisschool
• Groep 8

Zinsontleding

Wat is stap 1?

Het gezegde

Hoe vind je het gezegde?

Het gezegde

zijn alle werkwoorden in een zin

Wat is het gezegde in deze zin?:

Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Wat is stap 2?

Het onderwerp

Hoe vinden we het onderwerp?

Het onderwerp

vinden we door te vragen: wie (of wat) + gezegde

Wat is het onderwerp in deze zin?:

Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Wat is stap 3?

Het lijdend voorwerp

Hoe vinden we het lijdend voorwerp?

Het lijdend voorwerp

vinden we door te vragen: wat (of wie) + gezegde + onderwerp

Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?:

Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Wat is de laatste stap?

Het meewerkend voorwerp

Hoe vinden we het meewerkend voorwerp?

Het meewerkend voorwerp

vinden we door te vragen: aan wie + gezegde + onderwerp (+ lijdend voorwerp)

Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?:

Bas geeft zijn vriend Timo een cadeau

Het lesdoel

Jullie kunnen een zin ontleden op drie zinsdelen: onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp en het gezegde vinden in de zin

Fleur gaf haar jas aan haar moeder.

Kjeld heeft een ei gebakken.

Mijn zusje schonk mij haar eerste lachje.
Wat is haar eerste lachje voor een zinsdeel?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Ik stopte het lachje in een mooi doosje.
Wat is ik voor een zinsdeel?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Later gaf ik het aan mijn moeder.
Wat is aan mijn moeder voor een zinsdeel?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

We deden er elk een kusje bij.
Wat is een kusje voor een zinsdeel?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

En we stuurden opa en oma het doosje.
Wat is opa en oma voor een zinsdeel?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Uiteraard zond oma ons hun kusjes terug.
Wat is oma voor een zinsdeel?

1. gezegde
2. onderwerp
3. lijdend voorwerp
4. meewerkend voorwerp

Ik vraag mijn opa iets.
Wat is het onderwerp in deze zin?

1. ik
2. vraag
3. mijn opa
4. iets

Hij geeft me altijd een haarfijn antwoord.
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. Hij
2. geeft altijd
3. me
4. een haarfijn antwoord

Zijn hoofd zit barstensvol kennis.
Wat is het onderwerp in deze zin?

1. Zijn hoofd
2. zit
3. barstensvol
4. kennis

Veertig jaar lang legde hij oma alles uit.
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

1. Veertig jaar lang
2. legde alles uit
3. hij
4. oma

Hij loste al haar problemen op.
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?

1. Hij
2. loste
3. al haar problemen
4. op

Oma speelt elke vraag aan hem door.
Wat is het meewerkend voorwerp in deze zin?

1. Oma
2. speelt door
3. elke vraag
4. aan hem

Ik kan een zin ontleden op drie zinsdelen: onderwerp, lijdend voorwerp en meewerkend voorwerp en het gezegde kan ik in een zin vinden.