12-09-2022 Relatieve bijzin 2F/B2

Relatieve bijzin
Lesdoel: Ik kan de relatieve bijzin gebruiken in een alledaagse tekst

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen
B: Kies het juiste relatief pronomen
C: Schrijf de relatieve bijzin
D: Schrijf over een dag uit jouw leven


1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2MBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 75 min

Éléments de cette leçon

Relatieve bijzin
Lesdoel: Ik kan de relatieve bijzin gebruiken in een alledaagse tekst

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen
B: Kies het juiste relatief pronomen
C: Schrijf de relatieve bijzin
D: Schrijf over een dag uit jouw leven


Slide 1 - Diapositive

Voorkennis
Opdracht: Lees de zin en beantwoord de vragen.

De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

  1. Wat is het relatief pronomen (betrekkelijk voornaamwoord)?
  2. Naar welk substantief (zelfstandig naamwoord) verwijst het relatief pronomen?
  3. Wat is de volledige relatieve bijzin?



Slide 2 - Diapositive

Voorkennis
1.Wat is het relatief pronomen (betrekkelijk voornaamwoord)
De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

2. Naar welk substantief (zelfstandig naamwoord) verwijst het relatief pronomen?
De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.
We noemen dit 'het antecedent'

3. Wat is de volledige relatieve bijzin?
De studenten die in Utrecht willen studeren, moeten zich op tijd inschrijven.

Slide 3 - Diapositive

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen
Opdracht: Combineer het substantief met het relatief pronomen. Welke horen bij elkaar? Soms zijn er meerdere antwoorden goed, maar je kunt maar één antwoord kiezen.
a: de collega
b: het hotel
c: het gereedschap
d: de sieraden
e: iets
1: dat
2: die
3: waarin
4: wat
5: met wie

Slide 4 - Diapositive

dat
die
waarin
wat
met wie
de collega
het hotel
het gereedschap
de sieraden
iets

Slide 5 - Question de remorquage

A: Combineer het substantief met het relatief pronomen
1: dat: het hotel, het gereedschap
2: die: de collega, de sieraden
3: waarin: het hotel
4: wat: iets
5: met wie: de collega

Slide 6 - Diapositive

Instructie
Bij deze woorden gebruik je het relatief pronomen:






Dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
Fenna wilde graag naar de speeltuin, wat haar moeder een uitstekend idee vond. 
de-woorden
het-woorden
personen
dingen
iets / alles / superlatief / een hele zin

die
dat
voorzetsel + wie
waar + voorzetsel
wat

Slide 7 - Diapositive

B: Kies het juiste relatief pronomen
Opdracht: Lees de zin en kies het juiste relatief pronomen.

Slide 8 - Diapositive

1. De telefoniste ... ik aan de telefoon had, was zeer behulpzaam.
A
die
B
dat
C
met wie
D
waarmee

Slide 9 - Quiz

2. De bus ... ik altijd naar mijn werk reis, heeft 20 minuten vertraging.
A
die
B
dat
C
met wie
D
waarmee

Slide 10 - Quiz

3. De collega ... ik altijd naar mijn werk reis, heeft 20 minuten vertraging.
A
die
B
wat
C
met wie
D
waarmee

Slide 11 - Quiz

4. Alles ... jij zei, is gelogen!
A
die
B
dat
C
wat
D
waarover

Slide 12 - Quiz

5. De oude boeken ... ik vond, heb ik gisteren naar de kringloop gebracht.
A
die
B
dat
C
wat
D
waarin

Slide 13 - Quiz

6. ... ik altijd lastig vind, is spreken voor een groep mensen.
A
die
B
dat
C
wat
D
waardoor

Slide 14 - Quiz

7. De grond ... ons huis is gebouwd, blijkt vervuild te zijn.
A
waarin
B
waarop
C
waaraan
D
waarover

Slide 15 - Quiz

8. Het gebouw ... is ingestort, werd onvoldoende onderhouden.
A
die
B
dat
C
wat
D
waardoor

Slide 16 - Quiz

C: Schrijf de relatieve bijzin
Opdracht: Lees de zin. Kijk goed naar het substantief, denk na over het juiste relatief pronomen en schrijf dan de relatieve bijzin.




Slide 17 - Diapositive

1. Het appartement ... , ziet er netjes uit.

Slide 18 - Question ouverte

2. Alles ... , moet geheim blijven.

Slide 19 - Question ouverte

3. De politieke partij ... , is D66.

Slide 20 - Question ouverte

4. Het bos ... , is erg groot.

Slide 21 - Question ouverte

5. De boeren ... , protesteerden op de Dam.

Slide 22 - Question ouverte

D: Schrijf over een dag uit jouw leven
Opdracht: Schrijf over een dag uit jouw leven, als in een dagboek. Wat heb je meegemaakt en met wie? Gebruik hierin in ieder geval vijf keer, maar liever vaker, de relatieve bijzin.

Voorbeeld:
De vogeltjes die me wakker maakten, zorgden voor een goede start van mijn dag. Het kopje thee dat heerlijk smaakte, deed me goed. Daarna was het tijd voor school.


De trein waarmee ik elke dag naar school reis, zat helaas al ontzettend vol. De conducteur die langskwam, was gelukkig heel vriendelijk. We mochten nog mee. 
timer
0:00

Slide 23 - Diapositive


😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage