woordsoortbenoeming

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo b, k
• Leerjaar 3

zin ontleden

• Verzin een zin
• het volgende moet er in zitten:
• - werkwoordelijk gezegde
• - onderwerp
• - lijdend voorwerp
• - meewerkend voorwerp
• - bijwoordelijke bepaling

zin ontleden

• Geef de zin aan je buurman/buurvrouw
• zij/hij ontleedt jouw zin
• Klaar??

Kijk de zin na en geef feedback aan je buurman/buurvrouw

Woordbenoemen

Je kunt aan het eind van de les de volgende woorden benoemen: 

• lidwoorden
• zelfstandig naamwoorden
• bijvoeglijk naamwoorden
• werkwoorden
• persoonlijke voornaamwoorden
• voorzetsels
• aanwijzend voornaamwoorden

bijvoegelijk naamwoord

- Aan het einde van de les kent de leerling de regels voor de spelling van drie verschillende vormen van het bijvoeglijk naamwoord.

- Aan het einde van de les kan de leerling in diverse oefeningen laten zien dat hij de regels correct kan toepassen.

de theorie doornemen over de drie vormen van het bijvoeglijk naamwoord op zijn/haar iPad horende bij de methode en zullen zij het schema moeten gaan invullen.

Noem een
zelfstandig naamwoord

Wat zijn zelfstandig naamwoorden volgens het filmpje?

1. mensen, dieren, meubels
2. mensen, dieren, planten
3. mensen, de zon en dieren
4. mensen, dieren, dingen, natuurverschijnselen

Wat is het zelfstandig naamwoord in de zin: "Ik vind het erg leuk om op wintersport te gaan."

1. ik
2. erg
3. leuk
4. wintersport

Wat is het lidwoord in de zin: "De kerstvakantie duurt twee weken."

1. de
2. duurt
3. twee

Wat is het bijvoeglijk naamwoord(en) in de zin: "In deze lange vakantie ga ik heel veel doen."

1. deze
2. lange
3. heel
4. veel

Wat is het werkwoord in de zin: "Ben jij wel eens op wintersport vakantie geweest?"

1. ben
2. jij
3. wintersport
4. geweest

persoonlijk voornaamwoord

Bezittelijk voornaamwoord(bez. vnw)

De mooie kaart wordt geschreven.
mooie =

1. ww
2. lw
3. znw
4. bnw

De fietsen staan op het schoolplein.
fietsen =

1. znw
2. bnw
3. ww
4. vz

Zijn fiets is vorige week gestolen.
zijn =

1. bez. vnw
2. pers. vnw
3. bnw
4. wederkerend vnw

De verhuisauto stopt voor ons nieuwe huis.
Ons =

1. lw
2. pers. vnw
3. bez. vnw
4. bnw

Marleen is haar sleutels kwijt.
Marleen =

1. bnw
2. znw
3. lw
4. ww

Opa stapt in een oude auto.
bnw =?

1. auto
2. opa
3. oude
4. een

Heiko maakt van zijn afval een vliegtuigje.
znw =

1. vliegtuigje
2. Heiko
3. een
4. afval

Welk onderdeel vind jij nog lastig?

1. lidwoorden
2. zelfstandig naamwoorden
3. bijvoeglijk naamwoorden
4. werkwoorden