H3 - eindtoets leesvaardigheid

Havo 3 - eindtoets leesvaardigheid
Alle theorie van klas 1 en 2 - zie Classroom
Kern klas 3 blok Leesvaardigheid 2, 3, 4, 17, 18, 19, 32 en 34
1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Havo 3 - eindtoets leesvaardigheid
Alle theorie van klas 1 en 2 - zie Classroom
Kern klas 3 blok Leesvaardigheid 2, 3, 4, 17, 18, 19, 32 en 34

Slide 1 - Diapositive

Vandaag: herhalen en nieuwe stof
Herhalen: verbanden, argumentatie en functiewoorden
Nieuwe stof: drogredenen

Slide 2 - Diapositive


Het woordje "zo" zit in vrijwel iedere tekst. Welk verband geeft dat woord aan?
 Vraag 5 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
toelichting
D
oorzaak-gevolg

Slide 3 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden maar, toch en echter?
 Vraag 6 van 10
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie

Slide 4 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de   
 signaalwoorden want en omdat?
 Vraag 7 van 10
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden

Slide 5 - Quiz


 Op welk tekstverband wijzen de  
 signaalwoorden daardoor en zodat?
 Vraag 8 van 10
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling

Slide 6 - Quiz


 Om welk tekstverband gaat het hier?
 Ik kreeg een hapje en een drankje. 
 Vraag 9 van 10
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling

Slide 7 - Quiz


 In welke zin wijzen de signaalwoorden  
 op een volgorde in tijd?
 Vraag 10 van 10
A
Ik wil langskomen. Ik heb echter geen tijd.
B
Eerst ga ik sporten, daarna kom ik langs.
C
Ik heb tijd om langs te komen en ook veel zin.
D
Ik kom langs, omdat ik daar veel zin in heb.

Slide 8 - Quiz

Een goede raad
A
argument
B
afweging
C
aanbeveling
D
verklaring

Slide 9 - Quiz

De schrijver legt uit waarom iets is zoals het is.
A
argument
B
verklaring
C
conclusie
D
voorwaarde

Slide 10 - Quiz

Dat wat de schrijver tot het schrijven van de tekst aanzette.
A
anekdote
B
tegenwerping
C
conclusie
D
aanleiding

Slide 11 - Quiz

Vaststelling van een feit of verschijnsel
A
voorwaarde
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 12 - Quiz

Nadenken over wat het beste is
A
afweging
B
relativering
C
constatering
D
conclusie

Slide 13 - Quiz

Verhaaltje dat de schrijver vertelt als illustratie bij het onderwerp van de tekst.
A
argument
B
constatering
C
conclusie
D
anekdote

Slide 14 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 15 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 2
A
constatering
B
aanleiding
C
definitie
D
nuancering

Slide 16 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
probleemstelling
D
nuancering

Slide 17 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op alinea 1
A
constatering
B
aanleiding
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 18 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op de eerste zin van deze alinea.
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 19 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing op deze alinea.
A
argument
B
tegenwerping
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 20 - Quiz

Welk functiewoord is van toepassing deze alinea.
A
constatering
B
definitie
C
nuancering
D
vraagstelling

Slide 21 - Quiz

Enkelvoudig
De eenvoudigste vorm van argumentatie. Een standpunt dat onderbouwd wordt door één argument.

Let op: blijf nagaan wat het standpunt is en wat het argument.

Slide 22 - Diapositive

Meervoudig
De losse argumenten hebben niets met elkaar te maken. Het is een opsomming van argumenten om het standpunt te onderbouwen.

Slide 23 - Diapositive

Meervoudig
De losse argumenten hebben niets met elkaar te maken. Het is een opsomming van argumenten om het standpunt te onderbouwen.
Het lezen van boeken is ontzettend belangrijk.
Het geeft je de kans avonturen te beleven die je anders nooit zou meemaken.
Door literatuur krijg je meer inlevingsver-mogen.

Slide 24 - Diapositive

Nevenschikkend
Twee of meer argumenten hebben elkaar nodig om het standpunt te onderbouwen. Los van elkaar zijn het geen geldige argumenten.

Slide 25 - Diapositive

Nevenschikkend
Twee of meer argumenten hebben elkaar nodig om het standpunt te onderbouwen. Los van elkaar zijn het geen geldige argumenten.
Ik ga voorlopig niet meer naar een festival in de zomer.
Ondanks de hitte was er helemaal geen schaduwplek.
Ik verbrand heel snel.

Slide 26 - Diapositive

Onderschikkend
Je geeft niet alleen een argument, maar je geeft ook nog een uitleg of toelichting waarom dat argument klopt.

Slide 27 - Diapositive

Onderschikkend
Je geeft niet alleen een argument, maar je geeft ook nog een uitleg of toelichting waarom dat argument klopt.
Het is belangrijk om huiswerk te maken.
Alleen door te oefenen zet je de stap van kennen naar kunnen.
Je brein heeft training nodig om de leerstof te begrijpen.

Slide 28 - Diapositive

Combinatie

Slide 29 - Diapositive

A Zij heeft ruim voldoende ervaring in het basisonderwijs.

B Deze sollicitante is zeker geschikt voor die functie van hoofdonderwijzer.

C De school wilde het aantal vrouwelijk collega’s vergroten.

D Ruime ervaring is nodig voor deze functie.

E Zij is een vrouw.

F Zij past goed in de samenstelling van het team wat betreft leeftijd.

A
B
C
D
E
F

Slide 30 - Question de remorquage

1

2

3

4

We hebben al heel lang niet geshopt.
Laten we naar de stad gaan.
Het is onaanvaardbaar dat hij een voldoende krijgt.
Hij heeft plagiaat gepleegd.
Iedereen zou per direct moeten stoppen met roken.
Roken is ontzettend slecht voor de gezondheid.
Iedereen zou The Hate U Give moeten lezen.
Je ervaart dan de grote rol die racisme nog in de VS heeft.

Slide 31 - Question de remorquage

Inhoud versus vorm
Je kunt een argument op inhoud beoordelen 
MAAR OOK kijken naar het verband tussen standpunt en argumenten

Slide 32 - Diapositive

Beoordeel de argumentatie
Hoe je een argument kunt beoordelen:
1. op juistheid (waar/niet waar)
2. op geldigheid (past het bij het standpunt)
3. drogredenen (cirkelredenering, te snelle conclusie) 

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Vidéo

Wat is dus een drogreden?

A
argument dat klopt
B
argument met droge humor
C
argument dat aannemelijk lijkt, maar niet klopt
D
argument dat geldig is

Slide 35 - Quiz

Geldig argument en drogredenen
  • Een goed argument klopt: het is een objectief, feitelijk argument, of een subjectief argument  dat goed ingezet wordt.
  • Er zijn echter ook foute argumenten. Dit noemen we ook wel drogredenen. Drogredenen lijken geldige argumenten, maar zijn het niet. 



Slide 36 - Diapositive

De cirkelredenering
Bij een cirkelredenering herhaal je je standpunt, alleen anders geformuleerd.

God bestaat omdat het in de bijbel staat, en wat in de bijbel staat is waar omdat het Gods woord is.

Slide 37 - Diapositive

Te snelle conclusie / overhaaste generalisatie
Op grond van een of een enkel voorval wordt er een conclusie
getrokken die voor alle gevallen geldt.

Mijn opa dronk elke dag een paar glazen jenever en is 98 jaar geworden, alcohol drinken is dus helemaal niet ongezond.

Slide 38 - Diapositive

Een voorbeeld van een drogreden was een cirkelredenering. Welke optie hieronder is een cirkelredenering?
A
Te snel rijden is gevaarlijk. Dat komt omdat het risico's geeft
B
Te snel rijden is gevaarlijk. Dat komt omdat je niet alles op tijd kunt zien aankomen
C
Te snel rijden is gevaarlijk. Mijn oom heeft zo een ongeluk gemaakt.
D
Te snel rijden is gevaarlijk. Dat komt omdat het milieu onvriendelijk is

Slide 39 - Quiz

Een voorbeeld van een drogreden was de overhaaste generalisatie. Welke optie hieronder is zo'n te snelle conclusie?
A
Geschiedenislessen zijn helemaal niet belangrijk. Oude kleren gooi je toch ook gewoon weg?
B
Jij weet helemaal niks over gezond en gevarieerd eten, je bent zelf veel te zwaar!
C
Kim en Jasper hadden een onvoldoende voor de toets. Die toets was dus veel te moeilijk voor iedereen.
D
Ik vind Piet niet aardig want ik mag hem niet.

Slide 40 - Quiz