DEEL 1 zinsverbanden en alinea's

• Nederlands
• Middelbare school
• havo
• Leerjaar 1

Leerdoelen

Hoofdstuk 26

  Zinsverbanden

Huiswerkcontrole

Programma

10 minuten lezen

10 minuten verbindingswoorden

20 minuten oefenen

5 minuten afsluiten

Lesdoel

• Je weet na afloop een voorbeeld te noemen van een signaalwoord en een verbindingswoord

• En weet hoe je ze kunt vinden in een zin
  

Zinnen en verbindingswoorden

In een tekst zijn zinnen binnen een alinea nooit losse eenheden

Ze staan altijd in verband met elkaar (hebben te maken met elkaar, hebben een relatie met elkaar).

Een verbindingswoord (of signaalwoord) geeft het karakter van het verband aan: welke vorm van connectie hebben de zinnen met elkaar?

Nog een vb: 

Een vergelijking kan worden aangegeven met 'evenals, eveneens, net als, alsof, hetzelfde is het geval'

Of een conclusie kan worden aangegeven met 'dus, dan ook, concluderen'

Laten we even oefenen

Je mag het 'op gevoel doen' (oftewel nadenken of zelfs gokken) 

Maar je mag ook meekijken op blz. 106 

Kies een verbindingswoord en verander eventueel de zinnen, zodat de zinnen duidelijker worden. Vraag 2a (blz. 107).

Welk soort verband zie je in deze zin?
Ik ging naar de markt, alvorens ik naar de Lidl liep.

1. tijd
2. oorzaak-gevolg
3. reden
4. toegeving

Zie vraag 1c (blz. 107). "Ik wil niet mee kamperen, tenzij er een zwembad op de camping is." Welke woord geeft het zinsverband aan en welk verband is dit?

Welk soort verband zie je in deze zin?
Ik houd van sneeuw, echter ik vind het ook wel een gedoe.

1. tijd
2. oorzaak-gevolg
3. reden
4. tegenstelling

Zie vraag 1e (blz. 107). "Al draagt een aap een gouden ring, het blijft een lelijk ding" Welke woord geeft het zinsverband aan en welk verband is dit?

Welk soort verband zie je in deze zin?
Het vriest buiten, daardoor ligt er ijs op de sloten.

1. tijd
2. oorzaak-gevolg
3. reden
4. toegeving

Welk soort verband zie je in deze zin?
Zij is straatvoetballer. Dit betekent dat ze geen competitie op het veld speelt.

1. verduidelijking
2. vergelijking
3. reden
4. tegenstelling

Zie vraag 1b (blz. 107). "Mijn moeder houdt van musea. Zo was ze vorige week in het Fries Museum. Ook ging ze naar de Kunsthal." Welke woorden geven het zinsverband aan en welk verband is dit?

Welk soort verband zie je in deze zin?
Hoewel ik het fijn vind dat ik niet hoef te fietsen, mis ik de beweging wel.

1. tijd
2. toegeving
3. reden
4. tegenstelling

Oefenen

Wat: maak opdracht 2 t/m 4 op blz. 107

Hoe: zelfstandig in je boek of schrift

Hulp: tabel blz. 106

Tijd: 20 minuten

Resultaat: klassikaal bespreken

Klaar: maak opdracht 5 op blz. 107 

Dus....

Wat zijn signaalwoorden en verbindingswoorden?

Geef een voorbeeld van een signaalwoord.

Geef een voorbeeld van een verbindingswoord

Volgende les

Samenvatting van wat we hebben behandeld afgelopen weken