Herhalingslessen Unité 4

Bonjour & bienvenue!
 
Bienvenue!
Week 24
1 / 57
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 57 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

Bonjour & bienvenue!
 
Bienvenue!
Week 24

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen Unité 4
  •   Je kunt een eenvoudig reisverslag begrijpen.
  •  Je kunt framgenten begrijpen die gaan over:
  1.  Reizen met het openbaar vervoer.
  2. Omroepberichten.
  3. Chansons.

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen Unité 4
Je kunt:

  • Iemand de weg vragen en wijzen in het openbaar vervoer.
  • Een eenvoudig reisverslag van een stedentrip schrijven.

Slide 3 - Diapositive

Hoofdstukinleiding: Paris
Een paar bezienswaardigheden in Parijs:
  1. la tour Eiffel
  2. le Sacré-Coeur
  3. l'Arc de Triomphe
  4. les Champs-Élysées
  5. le bois de Boulogne
  6. le Louvre avec La Joconde
  7. La Seine avec les quais

Slide 4 - Diapositive

Het weer...
  • het is mooi weer  /   il fait beau
  • de zon schijnt     /   il fait du soleil
  • het is warm         /   il fait chaud
  • het is koud         /    il fait froid
  • het waait           /    il fait du vent

Slide 5 - Diapositive

Noem enkele
bezienswaardigheden
in Parijs:

Slide 6 - Carte mentale

Het weer...
  • Wat voor weer is het?
  • Quel temps fait-il?

  • het regent     /   il pleut
  • het sneeuwt  /   il neige

Slide 7 - Diapositive

De zon schijnt.

Slide 8 - Question ouverte

Het is koud.

Slide 9 - Question ouverte

Het regent.

Slide 10 - Question ouverte

Het is warm.

Slide 11 - Question ouverte

Het waait.

Slide 12 - Question ouverte

Het sneeuwt.

Slide 13 - Question ouverte

partir = vertrekken
  • je pars (ik vertrek)
  • tu pars (jij vertrekt)
  • il /elle / on part (hij / zij / men vertrekt)
  • nous partons (wij vertrekken)
  • vous partez (jullie vertrekken / u vertrekt)
  • ils / elles partent (zij vertrekken)

Slide 14 - Diapositive

jij vertrekt

Slide 15 - Question ouverte

ik vertrek

Slide 16 - Question ouverte

zij vertrekt

Slide 17 - Question ouverte

hij vertrekt

Slide 18 - Question ouverte

men vertrekt

Slide 19 - Question ouverte

wij vertrekken

Slide 20 - Question ouverte

jullie vertrekken / u vertrekt

Slide 21 - Question ouverte

zij vertrekken

Slide 22 - Question ouverte

Werkwoorden op -er
  • aankomen = arriver
  • ik kom aan = j'arrive
  • jij komt aan = tu arrives
  • hij komt aan = il arrive
  • wij komen aan = nous arrivons
  • jullie komen aan = vous arrivez
  • zij komen aan = ils arrivent

Slide 23 - Diapositive

wij komen aan

Slide 24 - Question ouverte

jij komt aan

Slide 25 - Question ouverte

ik kom aan

Slide 26 - Question ouverte

Herhaling...
Let op, er zit ook wat herhaling in het SO...

  • In de zomer =  en été
  • in de winter = en hiver
  • in de herfst = en automne
  • in de lente = au printemps

Slide 27 - Diapositive

in de lente

Slide 28 - Question ouverte

in de herfst

Slide 29 - Question ouverte

in de zomer

Slide 30 - Question ouverte

in de winter

Slide 31 - Question ouverte

avoir
être
aller
j'ai
je suis
je vais
tu as
tu es
tu vas
il a
il est
il va
nous avons
nous sommes
nous allons
vous avez
vous êtes
vous allez
ils ont
ils sont
ils vont

Slide 32 - Diapositive

Le passé composé
Als het hulpwerkwoord être is, kan het voltooid deelwoord extra letters krijgen:

mnl ev
-
Il est allé
vrl ev
+e
Elle est allée
mnl mv
+s
Nous sommes allés
Vous êtes allés
Ils sont allés
vrl mv
+es
Elles sont allées

Slide 33 - Diapositive

Vervoeg het werkwoord être

Slide 34 - Question ouverte

Vul het voltooid deelwoord van het werkwoord tussen haakjes in.
Elle est ... à Lille. (arriver)

Slide 35 - Question ouverte

Nous sommes ... à l'école. (aller)

Slide 36 - Question ouverte

Les garçons sont ... en retard. (arriver)

Slide 37 - Question ouverte

Sophie et Anne sont ... en France. (arriver)

Slide 38 - Question ouverte

Vervoeg het werkwoord tussen haakjes in de passé composé.
Sarah ... chez le coiffeur. (aller)

Slide 39 - Question ouverte

Nous ... en Espagne. (arriver)

Slide 40 - Question ouverte

Les filles ... au concert. (aller)

Slide 41 - Question ouverte

Ils ... chez moi. (arriver)

Slide 42 - Question ouverte

Belangrijkste tips:
  • Hak je zin in stukjes, dan weet je altijd meer dan je denkt.
  • Houd de werkwoorden bij elkaar! (ontkenning mag er tussen)
  •  Vaak is de volgorde van een zin als volgt:
  • Onderwerp
  • Werkwoorden
  • Rest van de zin

Slide 43 - Diapositive

Daar gaan we eens mee oefenen...
  • Ze zijn met de auto vertrokken.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • Zij zijn vertrokken
  • Ils sont partis
  • met de auto.
  • en voiture.
  • Zij zijn met de auto vertrokken = Ils sont partis en voiture.

Slide 44 - Diapositive

Zij zijn met de auto vertrokken.

Slide 45 - Question ouverte

Ik heb de trein naar Parijs genomen.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • Ik heb genomen
  • J'ai pris
  • de trein naar Parijs
  • le train à Paris
  • Ik heb de trein naar Parijs genomen:
  • J'ai pris le train à Paris.

Slide 46 - Diapositive

Ik heb de trein naar Parijs genomen.

Slide 47 - Question ouverte

Ik ben naar Parijs gegaan met mijn ouders.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • Ik ben gegaan
  • Je suis allé(e)
  • naar Parijs
  • à Paris
  • met mijn ouders.
  • avec mes parents.

Slide 48 - Diapositive

Ik ben naar Parijs gegaan met mijn ouders.

Slide 49 - Question ouverte

Ik ben drie dagen in Parijs gebleven.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • Ik ben gebleven
  • Je suis resté(e)
  • drie dagen
  • trois jours
  • in Parijs.
  • à Paris.

Slide 50 - Diapositive

Ik ben drie dagen in Parijs gebleven.

Slide 51 - Question ouverte

Ik heb de Eiffeltoren bezocht.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • Ik heb (!) bezocht
  • J'ai visité
  • de Eiffeltoren.
  • la tour Eiffel.

Slide 52 - Diapositive

Ik heb de Eiffeltoren bezocht

Slide 53 - Question ouverte

We hebben gewinkeld in Parijs.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • We hebben gewinkeld
  • We hebben = Nous avons
  • (winkelen = faire du shopping)
  • gewinkeld = fait du shopping
  • in Parijs.
  • à Paris.

Slide 54 - Diapositive

We hebben in Parijs gewinkeld.

Slide 55 - Question ouverte

Ik wil volgend jaar terugkomen.
  • Zoek eerst het onderwerp en de werkwoorden.
  • Ik wil terugkomen
  • Je veux revenir
  • volgend jaar.
  • l'année prochaine.

Slide 56 - Diapositive

Ik wil volgend jaar terugkomen.

Slide 57 - Question ouverte