Taalverzorging

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Het bijvoeglijk naamwoord

DOEL

- je kunt lidwoorden, zelfstandige naamwoorden, bijvoeglijke naamwoorden en werkwoorden herkennen.

woordsoorten

Noem alle lidwoorden

HERHALING grammatica woordsoorten

HERHALING grammatica woordsoorten

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?

1. Zelfstandig naamwoord
2. Bijwoord
3. Werkwoord
4. Bijvoeglijk naamwoord

Zelfverzekerd is een....

1. zelfstandig naamwoord
2. lidwoord
3. bijvoeglijk naamwoord
4. werkwoord

Aardig

1. Lidwoord
2. Zelfstandig naamwoord
3. Bijvoeglijk naamwoord

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.

1. auto is bijvoeglijk naamwoord
2. Jan is bijvoeglijk naamwoord
3. nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Waar staat het bijvoeglijk naamwoord meestal?

1. achter het zelfstandig naamwoord
2. voor het zelfstandig naamwoord

De leuke, blonde jongen keek lachend naar het meisje

zelfst. naamwoord

lidwoord

bijv. naamwoord

werkwoord

Uitleg

De volgende dia's leggen alles nog een keer kort uit

Wat is het verwijswoord in de volgende zin
Ik heb nieuwe kleren gekocht. Wil je ze zien

1. heb
2. wil
3. je
4. ze

In de volgende zin verwijst --> ze naar?

Gisteren deed Kiki de was. Ze was snel klaar.

1. Gisteren
2. de was
3. deed
4. Kiki

Naar wie verwijst in de volgende zin het woord --> ze.

Marieke heeft een tijdschrift gekocht en ze leest dat nu tijdens de les

1. een tijdschrift
2. tijdens de les
3. Marieke
4. heeft

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

Bij de nieuwe school zijn bankjes geplaatst

1. school
2. nieuwe
3. de
4. bankjes

Wat is het bijvoeglijk naamwoord in de volgende zin?

Marco heeft de gratis app van The Voice of Holland gedownload

1. Marco
2. heeft
3. van
4. gratis

Hoofdstuk 5

Verleden tijd van zwakke werkwoorden

Zwakke werkwoorden in de verledentijd

veranderen niet van klank er komt alleen maar de(n) of te(n) achter. Zoals bij:

ik kook - ik kookte

ik vis - ik viste

ik verf - ik verfde

ik verhuis - ik verhuisde

(gooien) Mijn zusje ..........al haar tijdschriften bij het oud papier.
Wat moet op de ..........

1. gooite
2. gooide
3. gooiden
4. gooiten

(koken) Gisteren ......... ik wat lekkers voor mijn ouders.
wat moet op de .........?

1. kookde
2. kookden
3. kookte
4. kookten