Ik kan rekenen met spanning, stroomsterkte en vermogen.
Ik kan het energieverbruik in kWh uitrekenen
Ik kan uitrekenen wat ik moet betalen als energiekosten
.
Slide 7 - Diapositive
Vermogen
Vermogen is het energieverbruik per seconde verbruikt
Afkorting P (power)
De eenheid van vermogen is watt (W).
Formule:
P = U x I
Slide 8 - Diapositive
P = U x I
P = vermogen in watt (W)
U = spanning in volt (V)
I = stroomsterkte in ampère (A)
De batterij heeft een spanning van 6 V en een stroomsterkte van 2 A. Hoe groot is het het vermogen van dit lampje?
De hoeveelheid elektrische energie die een apparaat per seconde verbruikt
Een maat voor de hoeveelheid elektrische energie die de stroom met zich mee draagt. De eenheid van spanning is volt (V)
Slide 9 - Diapositive
Samen de oplossing vinden
Gegevens:
U = 6 V ; I = 2 A
Gevraagd:
P = ? W
Formule:
P = U x I
Uitwerking/antwoord:
P = 6 x 2 = 12 W
Het vermogen van het lampje is 12 W
De Vraag:
De batterij heeft een spanning van 6 V en een stroomsterkte van 2 A.
Hoe groot is het het vermogen van dit lampje?
Slide 10 - Diapositive
Energieverbruik
Apparaten verbruiken energie. We rekenen af per kWh.
1 kiloWatt (kW) is 1.000 Watt (W).
Energieverbruik = Het is het gemiddeld vermogen (P) dat verbruikt wordt gedurende één uur.
Een elektrische kachel met een maximaal vermogen van 2 kW verbruikt per uur 2 kWh als hij maximaal aanstaat.
Slide 11 - Diapositive
Energieverbruik
E = P x t
E = energieverbruik [kWh]
P = vermogen [kW]
t = tijd [h]
Slide 12 - Diapositive
de oplossing vinden
Gegevens:
P = 150 W = 0,150 kW ; t = 5 h
Gevraagd:
E = ? kWh
Formule:
E = P x t
Uitwerking/antwoord:
E = 0,150 x 5 = 0,75 kWh ; Het energieverbruik v/d bouwlamp is 0,75 kWh
Vraag:
Een bouwlamp heeft een vermogen van 150 W en brandt de hele avond (18:00 - 23:00)Bereken hoeveel energie de lamp verbruikt.
Slide 13 - Diapositive
En nu de theorie toepassen
Maak de opgaven van H1.3
Kader: Begin bij opgave 6 en 7 (p. 37)
GT: Begin bij opgave 4, 5 en 7 (p.37)
Evt. quiz H1.1 en H1.2 (afh van de tijd)
Slide 14 - Diapositive
Slide 15 - Diapositive
Vandaag!
4 Quiz vragen
opdracht 10 uit boek
Zelfstandig aan het werk.
Slide 16 - Diapositive
gemengde schakeling
In Serieschakeling
Itot = I1 = I2 = I3
Utot = U1 + U2 + U3
In paralelschakeling
Itot = I1 + I2 + I3
Utot = U1 = U2 = U3
wat geeft de stroommeter aan bij "3"
let op de lampjes zijn niet gelijk aan elkaar!
Slide 17 - Diapositive
Slide 18 - Diapositive
Vermogen is het energieverbruik per seconde verbruikt
Symbool & Eenheid
P (power) ; Watt (W)
Formule:
P = U x I
Het gemiddeld vermogen (P) dat verbruikt wordt gedurende één uur
Symbool & Eenheid
E (Energie) ; kiloWattuur (kWh)
Formule:
E = P x t
Vermogen
Energie
Slide 19 - Diapositive
GT Opg. 7 (p. 38-39)
Op groep 2 van een huisinstallatie (230 V) zijn de volgende aparaten aangesloten
* strijkijzer van 1200 W
* wasmachine van 2200 W
* tv van 500 W
a, b, c) bereken van ieder de stroomsterkte door het apparaat
d) Bereken de totale stroomsterkte in groep 2 als alle apparaten aan staan.
Gegevens/gevraagd:
Ps = 1200 W ; Pw = 2200 W ; Ptv = 500 W ; U = 230 V
Is = ? A ; Iw = ? A ; Itv = ? A
Formule/uitwerking:
P = U x I => I = P : U
Is = 1200 : 230 = 5,2 A
Iw = 2200 : 230 = 9,6 A
Itv = 500 : 230 = 2,2 A
Vraag d:
Itot = Is + Iw + Itv
Itot= 5,2 + 9,6 + 2,2 = 17 A
Slide 20 - Diapositive
Kader Opg. 7 (p. 38)
Op groep 2 van een huisinstallatie (230 V) zijn de volgende aparaten aangesloten
* strijkijzer van 1200 W
* wasmachine van 2200 W
* tv van 200 W
a, b, c) bereken van ieder de stroomsterkte door het apparaat
d) Bereken de totale stroomsterkte in groep 2 als alle apparaten aan staan.
Gegevens/gevraagd:
Ps = 1200 W ; Pw = 2200 W ; Ptv = 200 W ; U = 230 V
Is = ? A ; Iw = ? A ; Itv = ? A
Formule/uitwerking:
P = U x I => I = P : U
Is = 1200 : 230 = 5,2 A
Iw = 2200 : 230 = 9,6 A
Itv = 200 : 230 = 0,87 A
Vraag d:
Itot = Is + Iw + Itv
Itot= 5,2 + 9,6 + 0,87 = 15,7 A
Slide 21 - Diapositive
Wat betekent dit symbool?
A
Spanningsbron
B
Lampje
C
Schakelaar
D
draad
Slide 22 - Quiz
Wat betekent dit symbool?
A
Spanningsbron
B
Lampje
C
Schakelaar
D
draad
Slide 23 - Quiz
Wat betekent dit symbool?
A
Spanningsbron
B
Lampje
C
Schakelaar
D
draad
Slide 24 - Quiz
Elektrische stroom kun je vergelijken met een waterstroom. Bijvoorbeeld door een cv-installatie. Wat is de “pomp” in een elektrische stroomkring?
A
de ampèremeter
B
de lamp
C
de schakelaar
D
de spanningsbron
Slide 25 - Quiz
In een schakeling zijn twee lampjes parallel geschakeld. Welke bewering over de spanning in deze schakeling is JUIST?
A
De spanning is overal in de stroomkring gelijk.
B
De totale spanning vind je door de spanning door de twee lampjes bij elkaar op te tellen.
C
De totale spanning is gelijk aan het vermogen van de twee lampjes samen.
D
De totale spanning is gelijk aan de stroomsterkte.
Slide 26 - Quiz
In de afbeelding hiernaast zien we drie lampjes. Door elk lampje loopt 0,075 A. Bereken hoe groot de totale stroomsterkte is voor deze schakeling.
Slide 27 - Question ouverte
In de schakeling hiernaast is op twee plaatsen de stroomsterkte gemeten. De meetresultaten staan bij de schakeling vermeld. Hoe groot is de stroomsterkte in punt A?
A
0,4 A
B
0,6 A
C
1,0 A
D
1,6 A
Slide 28 - Quiz
Welke kleur heeft een nuldraad?
A
Bruin
B
Blauw
C
Groen/geel
D
Zwart
Slide 29 - Quiz
In een wasmachine is de isolatie rond een elektriciteitsdraad kapotgegaan. Er loopt nu een klein lekstroompje (ongeveer 65 mA) naar de aarde. Door welke draad loopt dit stroompje?
A
door de nuldraad
B
door de fasedraad
C
door de aarddraad
D
door de schakeldraad
Slide 30 - Quiz
Het vermogen van een apparaat is afhankelijk van andere twee grootheden. Welke grootheden zijn er dan?
A
energieverbruik en spanning
B
energieverbruik en stroomsterkte
C
spanning en stroomsterkte
D
spanning en tijd
Slide 31 - Quiz
Voor fornuizen wordt ook wel “krachtstroom” gebruikt. Krachtstroom werkt met een spanning van 400 V in plaats van 230 V. Bereken het vermogen van zo’n fornuis als een stroom van 15,3 A er doorheen gaat.
Slide 32 - Question ouverte
Bij Rick in huis wordt elektrisch gekookt. Op een avond kookt hij soep voor 25 min op de kookplaat met een vermogen van 875 W. Bereken hoeveel elektrische energie de kookplaat in deze 25 minuten heeft gebruikt.
Slide 33 - Question ouverte
En nu aan de slag!
Maak deze week opgaven van H1.3
Einde van de week klaar!
Slide 34 - Diapositive
Practicum Proef 5: Het vermogen
Lees het practicum goed door:
Onderzoeksvraag:
Heeft het vermogen te maken met de spanning waarop een lampje brand