DCD en andere ontwikkelstoornissen

"DCD" en andere ontwikkelings stoornissen
1 / 32
suivant
Slide 1: Diapositive
PedagogiekMBOStudiejaar 2

Cette leçon contient 32 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

"DCD" en andere ontwikkelings stoornissen

Slide 1 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Lesdoelen
De student
• Weet dat DCD (developmental coördination disorder) een stoornis is in de ontwikkeling van de coördinatie van bewegingen oftewel de motoriek.
• Weet welke problemen kinderen met DCD ervaren
• Weet hoe een leerling met DCD ondersteund kan worden

Slide 2 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

WAT WEET JE AL VAN DCD?

Slide 3 - Carte mentale

Cet élément n'a pas d'instructions

DCD = Development Coordination Disorder


DCD is een pervasieve ontwikkelingsstoornis op gebied van coördinatie. Het is een motorisch probleem, ook wel dyspraxie genoemd. De oorzaak is een niet optimaal ontwikkeld zenuwstelsel. Het is aangeboren.

Slide 4 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kenmerken DCD
  • Houterige grove motoriek
  • Slecht evenwichtsgevoel
  • Opvallende onhandigheid
  • Slechte fijne motoriek
  • Niet goed uitvoeren van samengestelde motoriek
  • Moeite met links en rechts
  • Kinderen kunnen een lage spierspanning of juist een hoge bewegingsonrust hebben. DCD trekt vaak in de puberteit bij.

Slide 5 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

BEWEGING:  Grote en/of fijne motoriek moeilijker + tempo trager
TAAL: articulatie, lettervolgorde en vlotheid bij het spreken.
WAARNEMING:  sommige zintuigen beperkter (oa coördinatie).
DENKEN: problemen planning en organisatie, tijdsgebonden denken, denken met ruimtelijke verhoudingen, enz.


Slide 6 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 7 - Vidéo

Cet élément n'a pas d'instructions

Begeleiding bij DCD
  • kind stimuleren motorisch actief te zijn
  • kind actief betrekken bij groepsactiviteiten
  • veel gerichte aanwijzingen en stimulans geven
  • geduld en begrip hebben, soms onrust even laten uiten

Slide 8 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe zie je DCD terug in het onderwijs?
• Moeite met het aanleren van fijn motorische vaardigheden, zoals knippen, veters strikken, bestek gebruiken en schrijven;
• Moeite met het aanleren van grof motorische vaardigheden, zoals rennen, klimmen, fietsen, zwemmen en het doen van balsporten;
• Het hebben van leerproblemen en moeite hebben met plannen en organiseren;
• Sociaal-emotionele problematiek, zoals weinig zelfvertrouwen, faalangst, gepest worden en het hebben van een laag zelfbeeld;
• Moeite met persoonlijke verzorging, zoals het aan- en uitkleden (na gym kan een leerling dus wat later in de les komen);
• Moeite met het vertellen van een verhaal; het kind springt van de ‘hak op de tak’.

Slide 9 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je als OA rekening houden met leerlingen met DCD?
  • Zorg voor een veilig klassenklimaat, maak de problemen bespreekbaar;
  • Geef complimenten;
  • Stimuleer de leerling om zijn prestaties te verbeteren;
  • Laat de leerling zoveel mogelijk meedoen, desnoods op een aangepast niveau;
  • Geef eenduidige opdrachten. 

Slide 10 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je als OA rekening houden met leerlingen met DCD?
  • Als er aantekeningen gemaakt moeten worden, geef de leerling dan de uitgewerkte aantekening;
  • Laat de leerling werken op een laptop, computer of tablet;
  • Deel de instructie op in kleine stapjes;
  • Houd vaste routines aan;
  • Controleer of de leerling weet waarmee hij moet beginnen;
  •  Geef de leerling meer tijd of pas de hoeveelheid aan (ze doen ongeveer twee derde deel van wat een andere leerling doet).

Slide 11 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe kun je als OA rekening houden met leerlingen met DCD?
  • Houd er rekening mee dat de spelling vaak niet klopt;
  •  Een ruitjesschrift kan helpen bij het netjes opsommen;
  • Help de leerling met het zoeken naar een vaste werkwijze bij het uitrekenen van sommen;
  • Laat proefwerken eventueel mondeling afleggen door een leerlingbegeleider;
  • Geef meer tijd bij toetsen;
  • Reken het niet fout als het handschrift onleesbaar is, maar vraag de leerling of hij wilt vertellen wat er staat.

Slide 12 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Slide 13 - Diapositive

Cet élément n'a pas d'instructions

Kinderen met DCD hebben een ontwikkelingsstoornis waarbij ze problemen hebben met hun motoriek
A
juist
B
onjuist

Slide 14 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

DCD IS EEN...
A
onrijpheid van de hersenen
B
onvolgroeidheid van neuronen
C
storing informatie verwerking
D
pervasieve ontwikkelingsstoornis

Slide 15 - Quiz

Onrijpheid van de hersenen, met als gevolg dat boodschappen niet goed aan het lichaam worden doorgegeven.

Onvolgroeidheid of vertraging van neuronen.

Een stoornis bij het correct verwerken van informatie.

Leidt tot moeilijkheden bij acties die niet in de hersenen zijn geprogrammeerd (Bv fietsen,  wandelen …)

DCD is een chronische aandoening
A
Juist
B
Onjuist

Slide 16 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Kinderen kunnen lijden aan verschillende stoornissen. Bij welke groep kinderen werkt de rechterhersenhelft niet helemaal goed?
A
bij kinderen met ADHD
B
bij kinderen met DCD
C
bij kinderen met ASS
D
bij kinderen met NLD

Slide 17 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Welke kinderen hebben last van motorische stoornissen?
A
kinderen met ADHD
B
kinderen met ASS
C
kinderen met DCD
D
kinderen met NLD

Slide 18 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij ADHD is voornamelijk sprake van
A
aandachtstekort
B
impulsiviteit
C
hyperactiviteit
D
allemaal

Slide 19 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Bij ASS hoort altijd een lage intelligentie
A
Ja, dat klopt
B
Nee, dat klopt niet

Slide 20 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is heel belangrijk voor iemand met ASS?
A
Variatie in het dagpatroon
B
Veel vriendschappen
C
Het uiterlijk
D
Structuur en duidelijkheid

Slide 21 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is een verschil tussen NLD en Autisme?
A
er is geen verschil
B
NLD gaat over als je ouder wordt en autisme niet
C
kinderen met NLD willen wel graag contact maken.
D
bij NLD heb je geen gedrags- problemen, allen leerproblemen

Slide 22 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Tos is...
A
een zichtbare stoornis.
B
een onzichtbare stoornis.

Slide 23 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Erfelijkheid speelt een rol in dyslexie
A
Waar
B
Niet waar

Slide 24 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Ali ondervindt ernstige moeilijkheden bij een getallendictee. Welke vorm van dyscalculie heeft hij?
A
Procedurele dyscalculie
B
Semantische dyscalculie
C
Visueel-ruimtelijke dyscalculie
D
Getallenkennis-dyscalculie

Slide 25 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Dyslexie houdt een probleem met het aanleren van lezen en/of .... in.
A
schrijven
B
spellen
C
spreken

Slide 26 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat zouden veel voorkomende gedragsproblemen kunnen zijn bij leerlingen met dyscalculie? *meerdere antwoorden mogelijk
A
Een laag werktempo
B
Onzekerheid en faalangst
C
Impulsiviteit
D
Zwakker korte-termijn geheugen

Slide 27 - Quiz

Veerle: toelichten adhv eigen ervaringen & literatuur
Een onveilige hechting heeft geen invloed op een volwassene.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 28 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat is hoogbegaafdheid?
A
Hoogbegaafdheid houdt in dat iemand uitzonderlijk intelligent is op meerdere terreinen.
B
Hoogbegaafdheid houdt in iemand uitzonderlijk intelligent is op één bepaald terrein.
C
Hoogbegaafdheid houdt in dat iemand heel creatief, gemotiveerd en leergierig is.
D
Hoogbegaafdheid houdt in dat iemand een diploma heeft.

Slide 29 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Wat houdt de wet op passend onderwijs in?
A
Scholen moeten onderwijs bieden dat past bij elk kind op die school.
B
De school moet de hele dag op de leerlingen passen. Voor, onder en na schooltijd.
C
Dat alle leerlingen na hun basisschooltijd passen in de samenleving.
D
Alle kinderen moeten een plek krijgen op een school die past bij hun kwaliteiten en mogelijkheden

Slide 30 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Vanaf ongeveer welke leeftijd kun je spreken van hoogbegaafdheid?
A
12 jaar
B
4 jaar
C
6 jaar
D
21 jaar

Slide 31 - Quiz

Cet élément n'a pas d'instructions

Hoe verlaat je deze les ?
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage

Cet élément n'a pas d'instructions