7.2 werkwoordspelling

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo t
• Leerjaar 4

7.2 werkwoordspelling

jas uit

oortjes uit

petten af

laptop pakken :)

Lesplanning

lezen 10 min

werkwoordsvormen

Oefening

opdrachten in 7.2 werkwoorden

lezen 10 min

Werkwoorden - persoonsvorm

Tegenwoordige tijd:

ik-vorm

ik-vorm + t

wij-vorm

------------------------------

'losse werkwoorden'

voltooid deelwoord

tegenwoordig deelwoord

Werkwoorden - persoonsvorm

Verleden tijd

ik-vorm + de(n)

ik-vorm + te(n)

--------------------------------

'losse werkwoorden'

infinitief

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

ik-vorm

ik-vorm + t

wij-vorm

ik-vorm = ik ervoor of erachter

je of jij erachter (of je kunt je in jij veranderen

ik-vorm + t = alles wat geen ik-vorm is of in de wij-vorm staat

wij-vorm = bij wij of meerdere personen

ik loop           ik herhaal

hij loopt        hij herhaalt

wij lopen      wij herhalen

Wat vind je (jij) van school?

Jij vindt school niet leuk? 

Vindt je broer school leuk?

Hij (bidden) elke dag.

1. bid
2. bidt
3. bit
4. bidden

Die collega (drinken) elke dag een wijntje.

1. drink
2. drinkt
3. drinken
4. drinkd

Waarom (praten) Ilse over mij?

1. praat
2. praatt
3. praten
4. praadt

Wat (gebeuren) hier nu eigenlijk?

1. gebeur
2. gebeurt
3. gebeuren
4. gebeurd

We (stoppen) er mee!

1. stop
2. stopt
3. stoppen

Voltooid deelwoord

De persoonvorm is een vorm van: 

Zijn (ben, is, was, waren)

hebben (heb, hebt, had, hadden)

worden (word, wordt, werd, werden)

Hij is gepest.

Hij heeft gepest.

Hij wordt gepest.

Tegenwoordig deelwoord

Hele werkwoord + d

lachen - lachend

fietsen - fietsend

lopen - lopend

Infinitief: hele werkwoord

Gaan we lopen?

Wil je dan gaan zwemmen?

Ben je (helpen)?

1. help
2. helpt
3. helpen
4. geholpen

Heeft hij de stof wel (herhalen)?

1. herhaal
2. herhaalt
3. herhalen
4. herhaald

Hij (herhalen) de stof zeker!

1. herhaal
2. herhaalt
3. herhalen
4. herhaald

Weet jij wat er (veranderen)?

1. verander
2. verandert
3. veranderen
4. veranderd

Weet jij wat er is (veranderen)?

1. verander
2. verandert
3. veranderen
4. veranderd

Opdracht

Maak van 7.2 opdr. 10 t.m 14

- 11 --> persoonsvorm tegenwoordige tijd

12 --> persoonsvorm tt of vt