Presentatie ontwikkelingsleer 2

Ontwikkelingsleer periode 2
SBC1A
1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
Applicatie- en mediaontwikkelaarMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 90 min

Éléments de cette leçon

Ontwikkelingsleer periode 2
SBC1A

Slide 1 - Diapositive

Gedrag 
Hoofdstuk 1

Slide 2 - Diapositive

Wat versta jij onder het woord ''gedrag''?

Slide 3 - Question ouverte

Welke 3 gedragswetenschappen heb je?
A
Psychologie, Sociologie, Pedagogiek
B
Fysiologie, Pedagogiek, Psychologie
C
Sociologie en Psychologie

Slide 4 - Quiz

Waar heeft pedagogiek mee te maken?
A
Pedagogen bestuderen het gedrag van mensen
B
Die onderzoeken hoe mensen in groepsverband leven
C
Die houd zich bezig met hoe het lichaam zich ontwikkelt
D
Opvoeding en hoe je deze kunt sturen

Slide 5 - Quiz

Wat is non-verbale communicatie?
A
Praten
B
Gezichtshouding
C
Handgebaren
D
Zingen

Slide 6 - Quiz

Gedrag kun je opdelen in 3 aspecten, noem 1 aspect.
A
Voetballen
B
Spelen
C
Lopen
D
Denken

Slide 7 - Quiz

Wat is de betekenis van het woord ''Gedragsdeterminanten"?
A
Hoe je omgaat met je gedrag
B
In wat voor situatie je bent opgegroeid
C
De factoren die je gedrag bepalen
D
Mensen met hetzelfde gedrag

Slide 8 - Quiz

Je hebt verschillende motieven voor de sportdeelname, welke hoort er NIET bij?
A
Prestatie
B
Voor het eetschema
C
Vrije tijd
D
Gezelligheid

Slide 9 - Quiz

Een motief om te sporten is het compensatiemotief. Wat wordt daarmee bedoeld?
A
Uitlaatklep
B
Gezelligheid naast je werk
C
Kracht
D
Iets te doen hebben in je vrije tijd

Slide 10 - Quiz

Wat verstaan we onder motivatie?
A
heeft te maken met energie. Je wilt een doel bereiken
B
Dat je door wilt gaan als je niet meer kan
C
elkaar aanmoedigen
D
Als je iets niet hebt gehaald, dat je het opnieuw probeerd

Slide 11 - Quiz

Je hebt verschillende soorten motieven voor de sportdeelname, wat verstaan we onder Esthetisch motief?
A
Presteren, beter worden
B
Doen omdat ze het leuk vinden
C
Gezondheid
D
Sporten om er mooi uit te zien

Slide 12 - Quiz

Wat staat er onderaan de Behoeftepiramide van Maslow?
A
Zelf-ontwikkeling
B
Veiligheid
C
Lichamelijke behoeften
D
Sociale behoeften

Slide 13 - Quiz

Cultuur
Hoofdstuk 4

Slide 14 - Diapositive

Is cultuur aangeboren of niet?
A
Ja ia aangeboren
B
Nee is niet aangeboren

Slide 15 - Quiz

Wat verstaan we onder waarde?
A
Hoeveel geld je hebt
B
Waar jij waarde aan hecht in het leven
C
Het gedrag dat bij je past
D
Dat wat jij belangrijk vindt

Slide 16 - Quiz

Wat verstaan we onder normen?
A
Zegt iets over welk gedrag jij goed of slecht vind.
B
Wat je belangrijk vind in de maatschappij.
C
Dat je het belangrijk vind dat iedereen gelijk behandelt wordt.
D
Hoeveel geld je uitgeeft.

Slide 17 - Quiz

Hoeveel verschillende cultuurgroepen heb je?
A
3
B
7
C
15
D
4

Slide 18 - Quiz

Je hebt dus 3 verschillende cultuurgroepen. Hoofdcultuur, Subcultuur en Tegencultuur. De subcultuur is een eigen cultuur van bepaalde groep. Noem een cultuur die onder de subcultuur valt.
A
Joden
B
Boeddhisten
C
Friezen
D
Katholieken

Slide 19 - Quiz

Wat verstaan we onder primaire socialisatie?
A
Overnemen van waarde en normen van de massamedia
B
Overnemen van waarde en normen van vrienden en vereniging
C
Overnemen van normen en waarde van het gezin en de familie
D
Overnemen van waarde en normen van dieren

Slide 20 - Quiz

Je hebt de Grofmazige (G-cultuur) en de Fijnmazige (F-cultuur) cultuur. Wat houd de G-cultuur in?
A
Gedragsregels waar iedereen zich aan heeft te houden
B
Algemene regels en veel vrijheid
C
Strenge regels en geen vrijheid
D
Je hebt te luisteren naar een iemand die alle regels bepaalt

Slide 21 - Quiz

In dit hoofdstuk gaat het ook over seksuele intimidatie. Vind jij het volgende voorbeeld daarbij horen?
Een trainer van 20 jaar loopt de meisjeskleedkamer binnen, waar meisjes van 12 tot en met 14 jaar zich douchen en omkleden.
A
Ja ik vind dit seksuele intimidatie
B
Nee ik vind dit geen seksuele intimidatie
C
Ik weet niet zo goed wat ik ervan vind

Slide 22 - Quiz

Sport, discriminatie en geweld
Hoofdstuk 6

Slide 23 - Diapositive

Wat betekent discriminatie?
A
Heeft te maken met criminaliteit
B
Onderscheid maken
C
Elkaar uitlachen
D
Is een bekend woord in het buitenland

Slide 24 - Quiz

Bij welke sport komt denk je het meeste discriminatie voor?
A
Voetbal
B
Rugby
C
Atletiek
D
Hockey

Slide 25 - Quiz

Vroeger mocht een bepaald geslacht niet mee doen aan sport. Welk geslacht was dat?
A
Mannen
B
Vrouwen

Slide 26 - Quiz

Als je denkt aan discriminatie, waar denk je dan gelijk aan?

Slide 27 - Question ouverte

Vallen hooligans ook onder discriminatie?
A
Ja dat valt onder discriminatie
B
Nee dat valt niet onder discriminatie

Slide 28 - Quiz

Geef een voorbeeld van een theorie waar geweld vandaan kan komen?

Slide 29 - Question ouverte

Waarom zou contributie helpen bij het bestrijden van discriminatie?
A
Dat helpt de club in stand te houden
B
Mensen worden minder rijk en discrimineren niet meer
C
Gelijke behandeling, iedereen moet hetzelfde betalen

Slide 30 - Quiz

Conflicthantering
Hoofdstuk 8.9

Slide 31 - Diapositive

Wat is een conflict?
A
Tegenstelling tussen twee groepen
B
Jaloersheid
C
Mensen gaan elkaar uitschelden
D
Je bent het met elkaar eens

Slide 32 - Quiz

Conflicten kun je opdelen in verschillende patronen. Wat zou het patroon ''De boom dikker maken'' betekenen?
A
Het erger maken dan het is
B
Een nieuw conflictonderwerp starten
C
Het minder erg maken
D
Alles negeren

Slide 33 - Quiz

Wat zijn zakelijke conflicten?
A
Gaat over materiaal en geld
B
Gaat over relaties
C
Heeft betrekking op de inhoud en procedures
D
Het gaat over waarden en normen

Slide 34 - Quiz