Quiz paragraaf 1.1 t/m 1.3

Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.
1 / 21
suivant
Slide 1: Quiz
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 21 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Primaire behoeften zijn ...
A
de noodzakelijke behoeften.
B
de luxe behoeften.

Slide 1 - Quiz

Wat is een primaire behoefte?
A
kleding
B
laptop
C
nieuwe iphone

Slide 2 - Quiz

Wat is een secundaire behoefte?
A
Brood
B
Scooter
C
een jeans
D
verwarming in huis

Slide 3 - Quiz

Wat is welvaart?
A
Hoeveel iemand kan kopen
B
In hoeverre je in je behoefte kunt voorzien
C
Hoe leuk je je leven vindt
D
Hoeveel je kunt bewegen

Slide 4 - Quiz

Voorbeelden van vrije goederen zijn ...
A
zon, zeewater en baksteen.
B
rubber, metaal en hout.
C
zon, zeewater en wind.
D
natuur, metaal en zon.

Slide 5 - Quiz

Wat is zelfvoorziening?
A
Dat je jezelf voor je ziet
B
Wanneer je zelf in jouw behoeften voorziet door producten te kopen
C
Zelf groenten verbouwen, zelf je huis schilderen, zelf jam maken.
D
Wanneer je producten verkoopt in je winkel

Slide 6 - Quiz

Je inkomen is € 550. Daarvan spaar je 20%. Hoeveel spaar je?
A
€ 105
B
€ 110
C
€ 115
D
€ 120

Slide 7 - Quiz

Je koopt een spelletje voor € 23,50 en krijgt 11% korting. Wat betaal je voor het spelletje
A
€ 20,90
B
20,95
C
€ 21,01
D
€ 20,91

Slide 8 - Quiz

Wat is marketing?
A
Alles wat een bedrijf onderneemt om meer te verkopen.
B
Instrumenten die je gebruikt op de verkoopmarkt.
C
Een methode om de winst te vergroten.
D
Een Engels woord voor winkel.

Slide 9 - Quiz

Je vader of moeder zegt tegen je: Ik heb een hele leuke broek voor je gezien, die moet je echt kopen! Dit noemen we;
A
Commerciële beïnvloeding
B
Sociale beïnvloeding
C
Maatschappelijke beïnvloeding
D
Ouderlijke beïnvloeding

Slide 10 - Quiz

Je ziet in een folder een advertentie staan 'NU 2 VOOR DE PRIJS VAN 1'.
Dit noemen we
A
Sociale beïnvloeding
B
Culturele beïnvloeding
C
Reclame
D
Commerciële beïnvloeding

Slide 11 - Quiz

Je krijgt 3,2% vakantiegeld. Je loon was €500,50. Hoeveel vakantiegeld kreeg je?
A
€16,00
B
€16,01
C
€16,02
D
€16,10

Slide 12 - Quiz

De normale prijs van een jas is € 125. Je krijgt € 35 korting. Hoeveel procent is dat?
A
25%
B
26%
C
24%
D
23%

Slide 13 - Quiz

Wat is budgetteren?
A
Een begroting maken
B
Een plan maken
C
Geld overmaken
D
Geld verdienen

Slide 14 - Quiz

Er bestaan verschillende soorten inkomens. Wat betekent inkomen uit arbeid?
A
Je hebt bezittingen waar je geld mee verdient
B
je krijgt geld zonder daar een tegenprestatie voor te leveren
C
Je wordt beloond voor het werk dat je doet
D
Je wordt beloond voor ondernemerschap

Slide 15 - Quiz

wat vorm van inkomen is inkomen in natura?
A
arbeid
B
bezit
C
overdracht

Slide 16 - Quiz

Huishoudelijke uitgaven zijn onverwachte uitgaven
A
Juist
B
Onjuist

Slide 17 - Quiz

Onder welke uitgaven vallen uitgaven aan kleding?
A
Vaste lasten
B
Incidentele uitgaven
C
Huishoudelijke uitgaven

Slide 18 - Quiz

Welke uitgave is valt onder incidentele uitgave?
A
Abonnement op Spotify
B
Boodschappen
C
Cadeau
D
Nieuwe telefoon

Slide 19 - Quiz

Hier staan enkele uitgaven van Cas. Geef aan welke uitgave een huishoudelijke uitgave is.
A
Sokken.
B
Aardappelen.
C
Computerspel.
D
Nieuwe keuken.

Slide 20 - Quiz

Je betaalt € 60 per maand voor de voetbalvereniging. Hoeveel is dat per week?
A
€ 13,85
B
€ 13,83
C
€ 13,84
D
€ 13,86

Slide 21 - Quiz