Les 7.3.1 ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen

Les 7.3 Ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen
1 / 20
suivant
Slide 1: Diapositive
ScheikundeMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 20 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

Les 7.3 Ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen

Slide 1 - Diapositive

Planning
  • 7.3 Ontleedbare stoffen: enkelvoudige ionen
  • Opdrachten maken
  • Opdrachten nakijken

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen 7.3
  • 7.3.1 Je kunt de ontleedbare stoffen (verbindingen) onderverdelen in moleculaire verbindingen en ionaire verbindingen (zouten).
  • 7.3.2 Je kunt uitleggen hoe positieve en negatieve ionen ontstaan.
  • 7.3.3 Je kunt de namen en notaties van een aantal veelvoorkomende enkelvoudige ionen geven.
  • 7.3.4 Je kunt aangeven of metaalionen en niet-metaalionen positief of negatief geladen zijn.
  • 7.3.5 Je kunt benoemen dat ionaire verbindingen (zouten) verbindingen zijn tussen positieve ionen en negatieve ionen.
  • 7.3.6 Je kunt de verhoudingsformule van zouten met enkelvoudige ionen opstellen.

Slide 3 - Diapositive

Moleculen
ionaire verbindingen
Moleculaire verbindingen
Elementen / 
niet-ontleedbare stoffen
Verbindingen / ontleedbare stoffen

Slide 4 - Diapositive

ionvorming
  • Ion: wanneer een atoom een elektron verliest of een elektron van een ander atoom opneemt.
  • Een ion is een elektrisch geladen deeltje.

Slide 5 - Diapositive

enkelvoudige positieve ionen
dit atoom bevat méér positieve dan negatieve deeltjes, vandaar dat de lading positief is. 

Slide 6 - Diapositive

enkelvoudige positieve ionen
Positief ion: een positief geladen deeltje.
  • Ontstaat wanneer een atoom één of meer elektronen afstaat.
  • Heeft minder elektronen (e-) dan protonen (p+).
  • De lading van een positief ion is afhankelijk van het aantal elektronen dat een atoom heeft afgestaan. VB: Een zinkatoom kan twee elektronen uit zijn elektronenwolk afstaan, hierdoor ontstaat een zink-ion met de lading 2+, dit noteer je als Zn2+
  • Alle enkelvoudige positieve ionen zijn metaal-ionen.

Slide 7 - Diapositive

Enkelvoudige negatieve ionen
dit atoom bevat méér negatieve dan positieve deeltjes, vandaar dat de lading negatief is. Je schrijft dit atoom als Cl-

Slide 8 - Diapositive

enkelvoudige negatieve ionen
Negatief ion: een negatief geladen deeltje.
  • Ontstaat wanneer een atoom één of meer elektronen opneemt.
  • Heeft meer elektronen (e-) dan protonen (p+).
  • De lading van een negatief ion is gelijk aan het aantal elektronen dat een atoom heeft opgenomen. VB. Een zuurstofatoom kan twee elektronen opnemen in zijn elektronenwolk, hierdoor ontstaat een oxide-ion met de lading 2-, dit noteer je als O2-
  • Alle enkelvoudige negatieve ionen zijn niet-metaal-ionen.


Slide 9 - Diapositive

enkelvoudige negatieve ionen
Naamgeving positief ion: je zet het woord -ion’ achter de naam van het bijbehorende atoom.
  • VB. uit een natriumatoom ontstaat een natrium-ion, Na+
  • VB. uit een zinkatoom ontstaat een zink-ion, Zn2+

Naamgeving negatief ion
: achter het eerste deel van de Nederlandse/Latijnse naam van het element zet je de uitgang ‘-ide’, gevolgd door het woord ‘ion’.
  • VB. uit een chlooratoom ontstaat een chloride-ion, Cl-
  • VB. uit een zuurstofatoom ontstaat een oxide-ion, O2-


Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

ionaire verbinding

Slide 13 - Diapositive

ionaire verbinding
  • Zouten zijn ionaire verbindingen.
  • Ionbinding: in zouten trekken positieve en negatieve ionen elkaar aan.
  • Ionbinding is zeer sterk
  • Alle zouten zijn bij kamertemperatuur vast.
  • Zout: een stof die uit ionen is opgebouwd.

Slide 14 - Diapositive

Maken: 2, 5 t/m 8 (vanaf blz 33)

Slide 15 - Diapositive

2
  • a) negatief
  • b) opgenomen
  • c) niet-metaalionen
  • d) ionaire verbindingen
  • e) positief

Slide 16 - Diapositive

5
  • a) atoom: heliumatoom
  • b) atoom: neonatoom
  • c) ion: fluoride-ion
  • d) atoom: chlooratoom

Slide 17 - Diapositive

6
  • H+

Slide 18 - Diapositive

7
  • a) Fe2+
  • b) Fe3+

Slide 19 - Diapositive

8
  •  As3-

Slide 20 - Diapositive