Nabespreking van de PO Cellen

Nabespreking Toets - Urineonderzoek
1 / 27
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 27 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 40 min

Éléments de cette leçon

Nabespreking Toets - Urineonderzoek

Slide 1 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
Het-menselijk lichaam scheidt via de nieren urine uit. Urine ontstaat doordat de nieren overtollige stoffen en afvalstoffen uit het bloed halen. Op deze manier zuiveren de nieren het bloed. Per etmaal (24 uur) produceren de nieren van een mens gemiddeld 1,5 liter urine.

 1. Bereken hoeveel mL urine per minuut door een mens gemiddeld wordt geproduceerd. Laat je berekening zien. Rond je antwoord af op 2 decimalen.(2p)

• Juiste berekening (1p) bijv.
1,5 l = 1500 ml, 1500/(24*60) = 1,04 ml
• Juist antwoord afgerond op 2 decimalen (1p)

Slide 2 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
Eén van de stoffen in de urine is de afvalstof ureum. Ureum is een stof die bij de mens in de lever wordt gevormd. De molecuulformule van ureum is: CO(NH2)2

2. Is ureum een organisch of anorganisch molecuul? Leg je antwoord uit. (2p) 

• Organisch (1p)
• Het bevat C, H en O moleculen (1p)

Slide 3 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
3. Gebruik voor deze vraag je Binas. Uit welke voedingsstof is ureum ontstaan? Omcirkel het juiste antwoord (1p)

A. Eiwitten
B. Koolhydraten
C. Vetten


Slide 4 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
Door de productie van urine verliest het menselijk lichaam veel vocht. Om dit aan te vullen wordt aangeraden om minimaal 1,5 liter water per dag te drinken. De kleur van de urine is een goede indicatie om te kijken of iemand voldoende drinkt. De urine zal donkerder kleuren als iemand onvoldoende drinkt. 

4. Leg uit of de osmotische waarde van de urine hoger of lager is bij iemand die niet voldoende drinkt. (2p)

Uit het antwoord moet blijken dat:
• De osmotische waarde van urine hoger is als iemand niet voldoende drinkt, (1p)
• Omdat de hoeveelheid deeltjes opgelost zijn in minder volume. (1p)


Slide 5 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
Een urineweginfectie is de verzamelnaam voor alle infecties die betrekking hebben op de urinewegen: nier, nierbekken, urineleider, blaas en urinebuis. Zowel bij mannen als vrouwen komt het merendeel van de bacteriën die een urineweginfectie veroorzaken uit de endeldarm of uit de vagina. Kenmerkende klachten van een urineweginfectie zijn pijn bij het plassen, klachten van aandrang en frequent kleine beetjes plassen. Soms kan er ook bloed aanwezig zijn in de urine. Om de infectie tegen te gaan schrijven artsen vaak antibiotica voor. Antibiotica is een medicijn dat celwanden afbreekt. Om te testen of iemand een urineweg ontsteking heeft, wordt urine onderzocht op bacteriën. 

5. De laborant ziet door de microscoop cellen in de urine. Aan de hand van welke kenmerken kan een hij met zekerheid vaststellen dat de infectie veroorzaakt wordt door een bacterie? (2p)

A. Het hebben van een celmembraan en celkern
B. Het hebben van een celwand, een celmembraan en celkern
C. Het hebben van een celmembraan en de afwezigheid van zowel een celkern als een celwand
D. Het hebben van een celwand en celmembraan en de afwezigheid van een celkern



Slide 6 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
In zeldzame gevallen kan een urineweginfectie veroorzaakt worden door een virus.  

6. Leg uit waarom een antibioticabehandeling in dit geval niet werkt. (2p) 

Uit het antwoord moet blijken dat:
• Antibiotica celwanden kapot maakt (1p)
• Een virus geen celwand heeft (en antibiotica daarom niet tegen een virus werkt) (1p)




Slide 7 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
Nieren en osmose
Als de nieren chronisch niet goed functioneren, wordt gebruik gemaakt van nierdialyse. De nierfunctie wordt dan overgenomen door een nier vervangende therapie. De afvalstoffen en het overtollige water worden uit het lichaam afgevoerd door het gebruik van een dialysevloeistof. Tegenwoordig bestaan er twee typen behandelingen: hemodialyse, waarbij gebruik gemaakt wordt van een kunstnier, en peritoneale dialyse. Bij deze laatste vorm van dialyse worden het buikvlies (= peritoneum) en de buikholte gebruikt als orgaan om het bloed te zuiveren.
Bij peritoneale dialyse (zie afbeelding) wordt een bepaalde hoeveelheid spoelvloeistof steriel in de buikholte gebracht via een permanent in de buikholte aangelegde katheter. Bij deze vorm van dialyse wordt het buikvlies als membraan gebruikt tussen het te zuiveren bloed en de spoelvloeistof.. De spoelvloeistof die in de buikholte van de patiënt wordt gebracht, bevat zouten en glucose. De spoelvloeistof blijft enige tijd in de buikholte en wordt vervolgens weer afgevoerd.




Slide 8 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
7. Leg uit waarom de spoelvloeistof niet uit gedestilleerd water mag bestaan. (2p)

Uit het antwoord moet blijken dat:
• De osmotische waarde van de spoelvloeistof hierdoor veel lager is dan de osmotische waarde van het bloed. (1p)
• Het bloed hierdoor teveel water opneemt waardoor de bloedcellen kunnen knappen. (1p)





Slide 9 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
Onderzoek bij nieren
Bij patiënten met het nefrotisch syndroom werken de nierfilters niet meer goed. Normaal zuiveren deze het bloed. Ze laten water en afvalstoffen door, zodat die het lichaam met de urine verlaten. En ze houden bloed en eiwitten tegen, zodat die in het lichaam blijven. Patiënten met het nefrotisch syndroom verliezen te veel eiwitten met de urine. De meeste patiënten met het nefrotisch syndroom krijgen prednison. Waarom dat bij veel patiënten werkt, is onbekend.


Eerst is er kennis nodig over de werking van prednison in de nierfilters. Onderzoeker J. Jansen doet hier onderzoek naar. In haar onderzoek zal Jansen prednison in de vorm van tabletten toedienen aan muizen. Na het toedienen, worden er bij de muizen niercellen weggenomen. Vervolgens kijkt zij onder de microscoop naar de aanwezigheid van afwijkende niercellen. Jansen denkt dat muizen die prednison krijgen, minder afwijkende cellen hebben.



Slide 10 - Diapositive

Theoretisch gedeelte
8. Schrijf een werkplan waarmee Jansen het effect van prednison kan bepalen op de niercellen van muizen. (4p).

Uit het antwoord moet blijken dat:
• Er gebruik gemaakt is van twee onderzoeksgroepen met meerdere ratten. (1p)
• De experimentele groep krijgt het medicijn en de controle groep krijgt een placebo. (1p)
• De overige omstandigheden waarin de ratten zich bevinden zijn hetzelfde. (1p)
• Na een tijd wordt er onder de microscoop naar afwijkende niercellen gezocht (1p)





Slide 11 - Diapositive

Praktisch gedeelte
Materiaal en methode
Op je tafel vind je een buis met nagemaakte urine van mevrouw Jansen (buis 1) en een buis met nagemaakte urine van mevrouw de Vries (buis 2). Je gaat de inhoud van deze buizen onderzoeken. Je hebt de beschikking over teststrookjes voor eiwit en glucose; en een microscoop met toebehoren. Om de urine van de patiënten te kunnen vergelijken met die van een gezond persoon, heb je op je tafel ook een buis met nagemaakte standaardurine (buis 3).

Hoe noemen we de proef waarbij er gekeken wordt naar standaardurine? (1p) 

Controleproef/ controle-experiment/ controle

Slide 12 - Diapositive

Praktisch gedeelte
Onderzoek 1: Bepaal met behulp van de teststrookjes het eiwitgehalte (PRO) en glucosegehalte (GLU) van de standaardurine en van de urinemonsters van mevrouw Jansen en mevrouw de Vries. De teststrookjes moet je maar kort (maximaal 1 seconde) in de urine dopen en na ongeveer 60 seconden aflezen door het teststrookje met de kleurblokjes naar beneden langs de kleurenschaal te houden. Kleurveranderingen die na meer dan twee minuten of alleen langs de randen optreden, moet je buiten beschouwing laten. 

Slide 13 - Diapositive

Praktisch gedeelte
1. Zet hieronder de resultaten van je metingen overzichtelijk in een tabel. Noteer de gemeten waarden (in concentraties) zoals ze op het afleeskaartje voor de teststrips vermeld staan. (4p) 





De resultaten zijn overzichtelijk neergezet (1p)
De eenheden zijn benoemd (1p)
De gegevens zijn juist ingevuld (2p)
• Bij 1 of 2 foutieve metingen (1p)
• Bij 3 of meer foutieve metingen (0p)


Slide 14 - Diapositive

Praktisch gedeelte

Slide 15 - Diapositive

Praktisch gedeelte
2. Kijk in je tabel en gebruik de informatiekaart op pagina 4. Klopt de hypothese van de arts dat mevrouw Jansen suikerziekte heeft? Leg je antwoord uit. (2p)

Uit het antwoord moet blijken dat:
• De hypothese onjuist is, (1p)
• want er is geen glucose aangetroffen (1p)







Slide 16 - Diapositive

Praktisch gedeelte
Onderzoek 2: Om meer duidelijkheid te geven over wat er aan de hand is, wordt er gekeken naar de aanwezigheid van rode bloedcellen in de urine van mevrouw de Vries en mevrouw Jansen. In de urine van mevrouw de Vries zijn rode bloedcellen aangetroffen. Of er bloed zit in de urine van mevrouw Jansen is nog onbekend. Dit ga jij onderzoeken onder de microscoop. 

3. Beschrijf hoe je het preparaat maakt van de urine van mevrouw Jansen. Gebruik hiervoor de juiste termen. (2p) 

Uit het antwoord moet blijken dat:
• Het preparaat bestaat uit een voorwerpglas, een druppel urine en een dekglaasje (2p)
o 2 onderdelen juist benoemd (1p)
o 1 of minder juist (0p)

Slide 17 - Diapositive

Praktisch gedeelte
Loop nu naar de microscopen met daaronder een prepraat met de urine van mevrouw Jansen en bepaal of er rode bloedcellen aanwezig zijn. Let op de microscoop is al juist afgesteld.

4. Is er sprake van rode bloedcellen in de urine van mevrouw Jansen? (1p)

Er is geen sprake van rode bloedcellen in de urine van mevrouw Jansen 

Slide 18 - Diapositive

Praktisch gedeelte
De rode bloedcellen in de urine van mevrouw de Vries hebben een afwijkende vorm in vergelijking met de rode bloedcellen in het bloedplasma. Om te onderzoeken wat deze afwijking is, wordt er eerst gekeken naar hoe normale rode bloedcellen er uit zien. 

5. Op je tafel vind je een preparaat van normale rode bloedcellen. Plaats deze onder de microscoop en teken hieronder één van de rode bloedcellen. Houd je hierbij aan de tekenregels van microscopie en benoem de onderdelen van de cel die je ziet. (3p)

• Er is een duidelijke tekening met potlood gemaakt/ er is niet geschetst met een juiste vorm (1p) 
Titel en vergroting staan in de hoek vernoemd (1p)
• De celmembraan en het cytoplasma is juist benoemd (1p) 
   

Slide 19 - Diapositive

Praktisch gedeelte
6. De rode bloedcellen in de urine van mevrouw de Vries hebben een bijzondere vorm. Zie afbeelding 1. Geef met behulp van de begrippen osmose en concentratie een verklaring voor het verschil tussen de vorm van een rode bloedcel in urine en de vorm van een rode bloedcel in bloedplasma. (2p)

Uit het antwoord moet blijken dat:
• Urine een hogere concentratie/ hogere osmotische waarde heeft (1p)
• Er hierdoor water uit de rode bloedcellen getrokken wordt (waardoor ze vervormd zijn). (1p)







Slide 20 - Diapositive

Praktisch gedeelte
Conclusie
Het is nu tijd om vast te stellen of de hypotheses van de arts juist zijn. Je gebruikt hiervoor de resultaten van je onderzoek en de informatie uit de informatiekaart op pagina 4.

7. Kan de hypothese dat de oranje kleur van de urine van mevrouw Jansen het gevolg is van het eten van rode bieten, juist zijn? Licht je antwoord toe en leg uit wat er waarschijnlijk aan de hand is (3p)

Uit het antwoord moet blijken dat:
• De hypothese onjuist is/ de rode kleur is niet het gevolg van het eten van rode bieten (1p)
• Er is sprake van een iets verhoogd eiwitgehalte (1p)
• Dit kan wijzen op bloedplasma of hemoglobine in de urine (1p)
• Extra punt: Er kwamen geen rode bloedcellen voor dus in combinatie met een iets verhoogd eiwitgehalte is er waarschijnlijk sprake van menstruatievocht in de urine

   

Slide 21 - Diapositive

Praktisch gedeelte
8. Kan de hypothese dat de rode kleur van de urine van mevrouw de Vries het gevolg is van een beschadiging aan de urinewegen en/of nieren juist zijn? Licht je antwoord toe en leg uit wat er waarschijnlijk aan de hand is (3p) 

Uit het antwoord moet blijken dat:
• De hypothese (waarschijnlijk) juist is (1p)
• Er is sprake van een hoog eiwitgehalte in combinatie met de aanwezigheid van rode bloedcellen (1p)
• Deze combinatie duidt op een beschadiging van de urinewegen (1p)








Slide 22 - Diapositive

Praktisch gedeelte
Discussie
Je zou je onderzoek naar mevrouw de Vries kunnen uitbreiden en zo betrouwbaarder maken door urine ook nog op eventuele infecties te onderzoeken. Je moet dan een kweekje inzetten en dit na enkele dagen bekijken op de aanwezigheid van bacteriën.

9. Geef een andere uitbreiding van dit door jou uitgevoerde onderzoek waardoor de betrouwbaarheid wordt vergroot. (1p)

Voorbeelden van juiste antwoorden zijn:
• Het onderzoek naar pH, eiwit en glucose herhalen
• De aanwezigheid van eiwit op een andere nauwkeuriger manier testen.
• De monsters centrifugeren en het bezinksel bekijken op de aanwezigheid van cellen.
• De monsters testen op de aanwezigheid van hemoglobine.
• Een foto of scan maken van de nieren.

   

Slide 23 - Diapositive

Berekening van het cijfer
Tel het totale aantal punten op en controleer of het klopt met wat ik heb opgeschreven!
Aantal behaalde punten / 39 * 9 + 1 = cijfer!

Slide 24 - Diapositive

Hoe goed vond je dat deze toets aansloot bij het havo-niveau?

0100

Slide 25 - Sondage

Hoe goed voelde je je voorbereid op de toets door de besproken lesstof?

0100

Slide 26 - Sondage

Wat voor cijfer denk je te halen voor de volgende toets?
010

Slide 27 - Sondage