Mavo 2 woordsoorten

zinsdelen
woordsoorten
lijdend voorwerp
persoonsvorm
lidwoord
zelfstandig naamwoord
onderwerp
voorzetsel
werkwoord
werkwoordelijk gezegde
1 / 13
suivant
Slide 1: Question de remorquage
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

zinsdelen
woordsoorten
lijdend voorwerp
persoonsvorm
lidwoord
zelfstandig naamwoord
onderwerp
voorzetsel
werkwoord
werkwoordelijk gezegde

Slide 1 - Question de remorquage

Woordsoorten
werkwoord (ww)
lidwoord (lw)
zelfstandig naamwoord (zn)
bijvoeglijk naamwoord (bn)
voorzetsel (vz)

Slide 2 - Diapositive

zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt
A
werkwoord
B
lidwoord
C
zelfstandig naamwoord
D
bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Quiz

de, het, een
A
zelfstandig naamwoord
B
bijvoeglijk naamwoord
C
lidwoord
D
voorzetsel

Slide 4 - Quiz

is een woord voor een mens, dier, plant of ding
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 5 - Quiz

is vaak een kort woord dat de plaats, de tijd of de oorzaak aangeeft
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 6 - Quiz

een naam (van een stad, persoon, dier, land, etc.)
A
bijvoeglijk naamwoord
B
zelfstandig naamwoord
C
werkwoord
D
voorzetsel

Slide 7 - Quiz

De hardloper rent door de plas.
A
rent = lidwoord
B
rent = werkwoord
C
rent = voorzetsel
D
rent = bijvoeglijk naamwoord

Slide 8 - Quiz

Marit en Zoë raften op het wilde water.
A
Zoë = bijvoeglijk naamwoord
B
Zoë = zelfstandig naamwoord
C
Zoë = lidwoord
D
Zoë = werkwoord

Slide 9 - Quiz

Zoë en Marit raften op het wilde water.
A
op = lw
B
op = zn
C
op = vz
D
op = bn

Slide 10 - Quiz

Het zweefvliegtuig vliegt boven Heemskerk.
A
het = lw
B
het = bn
C
het = vz
D
het = zn

Slide 11 - Quiz

Tijdens de feestdagen eet ik veel chocolade.
A
tijdens = lw
B
tijdens = bn
C
tijdens = vz
D
tijdens = zn

Slide 12 - Quiz

Geef een voorbeeld van een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.

Slide 13 - Question ouverte