Blok 2 - oefenen toets

Blok 2 - oefenen toets
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
TaalBasisschoolGroep 6

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Blok 2 - oefenen toets

Slide 1 - Diapositive

Welke synoniemen horen bij elkaar?
het eindpunt
compleet
de woning
de schutting
belemmeren
volledig
hinderen
het huis
de omheining
de bestemming

Slide 2 - Question de remorquage

Welk woord hoort in deze zin?
De filmster is heel .........., ze kijkt steeds in de spiegel.
A
ijdel
B
pronken

Slide 3 - Quiz

Welk woord hoort in deze zin?
Ze vindt zichzelf .......... en laat dat iedereen weten.
A
hoofddeksel
B
beeldschoon

Slide 4 - Quiz

Welk woord hoort in deze zin?
Elke dag draag ze een andere .......
A
outfit
B
pico bello

Slide 5 - Quiz

Welk woord hoort er niet bij. Gooi dat in de prullenbak!
beeldschoon
ijdel
prachtig
schitterend

Slide 6 - Question de remorquage

Welk woord hoort er niet bij. Gooi dat in de prullenbak!
montuur
pico bello
piekfijn
prima

Slide 7 - Question de remorquage

Wat is geen persoonlijk voornaamwoord?
A
ik
B
jij
C
Kees
D
wij

Slide 8 - Quiz

Slide 9 - Diapositive

Sleep alleen de persoonlijke voornaamwoorden naar het sleepdoel.
persoonlijke voornaamwoorden
ik
voor
ook
hem
wij
mama
eten
jullie

Slide 10 - Question de remorquage

Vul een persoonlijk voornaamwoord in. 
Maak er een kloppend verhaaltje van.
Morgen ga ___________ met mijn moeder naar de stad.
Ik mag van ___________ een nieuwe outfit uitzoeken.
___________ gaan ook een ijsje eten.
ik
hij
zij
wij
zijn
haar
hem
jullie

Slide 11 - Question de remorquage

Welke 2 aanwijzend voornaamwoorden horen bij
het meisje
A
dit, dat
B
die, deze

Slide 12 - Quiz

Welke 2 aanwijzend voornaamwoorden horen bij
de jongen
A
dit, dat
B
die, deze

Slide 13 - Quiz

`Kies uit het persoonlijke voornaamwoord of het bezittelijke voornaamwoord.. Wat hoort waar?
Deze fiets is van .....
Dit is .... fiets
mij
mijn

Slide 14 - Question de remorquage

`Kies uit het persoonlijke voornaamwoord of het bezittelijke voornaamwoord.. Wat hoort waar?
Dit is toch ..... boek.
Dit boek is van ........
jou
jouw

Slide 15 - Question de remorquage

Jouw is een ....
A
bezittelijk voornaamwoord
B
persoonlijk voornaamwoord

Slide 16 - Quiz

Slide 17 - Diapositive

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 18 - Diapositive

Jan struikelde over zijn eigen woorden.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 19 - Quiz

Jan struikelde over een grote boomtak.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 20 - Quiz

Toen Saar tegen de deur aangelopen was, bloedde haar neus.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 21 - Quiz

Saar deed net of haar neus bloedde, toen Karlijn langsliep.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 22 - Quiz

Dylano is een boom van een vent.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 23 - Quiz

Zijn de onderstreepte woorden figuurlijk of letterlijk taalgebruik?
figuurlijk
je bedoelt iets anders

letterlijk
precies zoals je het zegt
Het is hoog tijd voor een karweitje
De keuken moet worden schoongemaakt.
Pak jij de schoonmaakspullen uit de kast?
We verwijderen de bacteriën van het aanrecht.
Wat ruikt het weer lekker fris!
Mounir is in de weer met de dweil.

Slide 24 - Question de remorquage

Wat is de goede uitdrukking?
Brian ........... om schoon water te pakken.
A
staat op het punt
B
in in de weer

Slide 25 - Quiz

Wat is de goede uitdrukking?
Het is een grote troep.
Ze .............. en ruimen alles op.
A
laten zich niet uit het veld slaan
B
zien door de bomen het bos niet meer

Slide 26 - Quiz

Wat is het juiste persoonlijke of bezittelijke voornaamwoord in deze zin?
Hij gaf ...... een cadeau
A
ik
B
mij
C
mijn

Slide 27 - Quiz

Wat is het juiste persoonlijke of bezittelijke voornaamwoord in deze zin?
..... gaan morgen naar school.
A
hun
B
zij
C
hen

Slide 28 - Quiz

veel succes morgen!

Slide 29 - Diapositive