Vragen afweer

Bekijk de afbeelding. Hier zie je de bovenste laag van het luchtwegslijmvlies.

Noteer TWEE verschillende wijzen waarop dit slijmvlies bijdraagt aan de afweer van een persoon/dier.
1 / 37
suivant
Slide 1: Question ouverte
BiologieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 37 diapositives, avec quiz interactifs et diapositive de texte.

Éléments de cette leçon

Bekijk de afbeelding. Hier zie je de bovenste laag van het luchtwegslijmvlies.

Noteer TWEE verschillende wijzen waarop dit slijmvlies bijdraagt aan de afweer van een persoon/dier.

Slide 1 - Question ouverte

Bekijk de afbeelding.

Deze wijze waarop een plant zich verdedigt is een voorbeeld van ....
A
chemische afweer
B
mechanische afweer

Slide 2 - Quiz

Bekijk de afbeelding.

Dit is een.....
A
witte bloedcel
B
virus
C
bacterie
D
parasiet

Slide 3 - Quiz

Sleep de voorbeelden naar de juiste categorie.
chemische afweer
mechanische afweer
Maagzuur doodt ziekteverwekkers door de lage pH
In traanvocht zitten bacteriedodende stoffen
De cellen van een slijmvlies zitten heel dicht tegen elkaar aan
op de huid zijn veel goede bacteriën die ziektekiemen wegconcurreren
op slijm blijven microorganismen plakken die worden weggevoerd
planten trekken predatoren aan met lokstofjes

Slide 4 - Question de remorquage

Bestudeer eerst alle informatie op deze slide aandachtig. Maak daarna de volgende vragen.
Levenscyclus HIV virus
1) Binding - Het virus gebruikt zijn spike eiwitten om aan gastheercel te koppelen
2) Fusion - Het virus gaat de gastheercel binnen
3) Reverse transcription - Het nucleinezuur wordt terugvertaald naar DNA
4) Integration - Het DNA wordt ingebouwd in het genoom van de gastheercel
5) Replication - gastheercel transcribeert en translateert virale genen.
6) Assembly - nieuwe virusdeeltjes worden gemaakt

Slide 5 - Diapositive

Bestudeer eventueel nogmaals de afbeelding.
Bij stap 3 wordt het nucleïnezuur uit het virus TERUGVERTAALD naar DNA.

Welk oorspronkelijk nucleïnezuur zit er dan in het virus?
A
DNA
B
RNA
C
aminozuren
D
eiwitten

Slide 6 - Quiz

Bekijk eventueel nogmaals de afbeelding.
Voor de terugvertaling bij stap 3 is een enzym nodig: reverse transcriptase.

Het gen voor dit eiwit ligt op het genoom van....?
A
de gastheercel
B
het virus

Slide 7 - Quiz

Gelukkig zijn er tegenwoordig goede medicijnen die bij dagelijks gebruik een levenlang het virus kunnen remmen. Iemand met het virus zal geen AIDS ontwikkelen.
Een van deze medicijnen is een 'reverse-transciptase' remmer. Dit medicijn kan heel effectief het virus remmen en het heeft nagenoeg geen bijwerkingen
1) Leg uit hoe dit medicijn het HIV virus effectief remt
2) Leg uit waardoor dit medicijn nauwelijks bijwerkingen zal hebben

Slide 8 - Question ouverte

Mensen die positief zijn voor dit virus zullen zonder behandeling AIDS krijgen. Ze zullen vatbaarder zijn voor infecties en uiteindelijk zal een patient niet herstellen van zelfs de eenvoudigste en onschuldigste infecties.
Dit wordt veroorzaakt doordat het HIV virus een specifiek gastheercel infecteert. Beredeneer met bovenstaande informatie welke cellen waarschijnlijk de gastheercellen voor het HIV virus zullen zijn.

Slide 9 - Question ouverte

In de 6 afbeeldingen hierboven is een granulocyt (fagocyt) bezig met het fagocyteren van een ziekteverwekker. De afbeeldingen staan niet in de juiste volgorde. 
Sleep de afbeeldingen naar de juiste plek zodat een kloppende volgorde ontstaat.
1
2
3
4
5
6

Slide 10 - Question de remorquage

De SPECIFIEKE afweer is specifiek omdat
A
er heel gericht slechts tegen 1 ziekteverwekker een reactie volgt
B
omdat deze door specifieke cellen wordt uitgevoerd
C
omdat alleen jij op dat moment een afweerreactie nodig hebt

Slide 11 - Quiz

Ik ben een klein stukje van een molecuul,
Ik zit vaak op het oppervlak van een ziekteverwekker,
Ik word door fagocyten gepresenteerd aan lymfocyten,
Ik ben een herkenningsvlaggetje voor het immuunsysteem,
Ik ben een....
A
antigeen
B
antistof

Slide 12 - Quiz

Ik ben een groot eiwitmolecuul
Ik word door een geactiveerde B-cel gemaakt
Ik kan ziekteverwekkers neutraliseren
Na infectie blijf ik ter bescherming nog in het bloed
Ik ben een...
A
antigeen
B
antistof

Slide 13 - Quiz

Welke cellen zijn betrokken bij het verwijderen van ziekteverwekkers uit het weefsel?
A
rode bloedcellen
B
bloedplaatjes
C
fagocyten
D
lymfocyten

Slide 14 - Quiz

Bestudeer BINAS 84-A en 84-N

Stel iemand heeft een snee in zijn finger
In een fagocyt kan een ziekteverwekker veilig worden vervoerd door het lichaam. Via welke weg bereikt die fagocyt de lymfeklieren het snelst?
A
via het bloed
B
via de lymfe

Slide 15 - Quiz

Wat is waar
1 - Antigenen zijn afkomstig van de ziekteverwekker
2 - Antigenen worden herkend door fagocyten
3 - Een antigeen is maar een klein stukje van de ziekteverwekker
A
waar = 1, 2 en 3
B
waar = 1 en 3
C
waar = 2 en 3
D
waar = 2

Slide 16 - Quiz

Legenda
In de afbeelding die gebruikt is, is de legenda (bewust) weggelaten. Sleep de term naar de juiste afbeelding in de legenda.
MHC molecuul
ziekte-verwekker
fagocyt
T-cel
antigeen
T-cel receptor

Slide 17 - Question de remorquage

Bij activatie van T-cellen door middel van antigeen presentatie door een fagocyt zijn twee receptoren betrokken:
- MHC
- T-cel receptor (TCR)

Welke cel heeft welke receptor op het membraan zitten?
A
MHC: fagocyt TCR: fagocyt
B
MHC: fagocyt TCR: T-cel
C
MHC: T-cel TCR: fagocyt
D
MHC: T-cel TCR: T-cel

Slide 18 - Quiz

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

opruimen van geïnfecteerde lichaamscellen
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 19 - Quiz

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antigeen presentatie
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 20 - Quiz

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

antistofproductie
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 21 - Quiz

Welke cel is verantwoordelijk voor ....

het co-stimuleren van B-cellen
A
fagocyt
B
T-cel
C
B-cel

Slide 22 - Quiz

Even terug naar het HIV virus. Dit virus heeft als gastheercel de T-helper lymfocyt. Als het virus hierin vermenigvuldigt, raak je deze cellen kwijt.
- Leg stapsgewijs uit waardoor de specifieke afweer van de patiënt op termijn niet meer in staat is om het lichaam tegen ziekteverwekkers te verdedigen.

Slide 23 - Question ouverte

Kay werd in Afrika besmet met gele koorts. Lijn R in de grafiek hiernaast toont de vorming van antistoffen in zijn bloed.

Een jaar later wordt Kaj weer besmet.
Welke lijn toont de vorming van antistoffen na deze tweede infectie?

A
Lijn P
B
Lijn Q

Slide 24 - Quiz

Als een persoon een tweede keer geïnfecteerd raakt met een bepaalde ziekteverwekker, verlopen de ziekteverschijnselen vaak veel minder heftig. Die persoon is veel minder ziek en vaak ook veel sneller opgeknapt.

Leg dit uit aan de hand van de werking van het specifieke afweersysteem.

Slide 25 - Question ouverte

Bekijk de afbeelding.
Als een nieuwe ziekteverwekker je lichaam infecteert, ben je vaak dagen lang ziek.
Leg uit waarom het zo lang duurt voordat je je beter gaat voelen

Slide 26 - Question ouverte

Na vaccinatie tegen een kinderziekte zal je de ziekte over het algemeen niet meer krijgen. Je hebt immuniteit opgebouwd
Leg uit wat immuniteit is.

Slide 27 - Question ouverte

Hoeveel verschillende antistoffen kan één witte bloedcel maken?
A
1
B
2
C
best veel
D
witte bloedcellen maken geen antistoffen

Slide 28 - Quiz

Volgens een onderzoeker is ongeveer 8% van de Nederlanders ooit besmet geraakt met Borrelia. Dit blijkt uit bloedtesten, waarbij antistoffen tegen Borrelia zijn aangetoond.
Welk van de volgende bloedbestanddelen produceren deze antistoffen?
A
Bloedplaatjes
B
Bloedplasma
C
Rode bloedlichaampjes
D
Witte bloedcellen

Slide 29 - Quiz

Wat is fagocyteren ?
A
opvreten van ziekteverwekkers door witte bloedcellen
B
de specifieke afweer van T cellen
C
de specifieke afweer van B cellen
D
verhoogde bloedingsneiging

Slide 30 - Quiz

Er is een verschil tussen resistentie en immuniteit. Zoek het verschil op.

"Resistent ben je; imuun word je"

Leg deze uitspraak uit door in te gaan op het verschil tussen deze begrippen

Slide 31 - Question ouverte

Examencontext: Rabiës

Klik op de afbeelding, lees de tekst aandachtig door en beantwoord de volgende vraag:

De eerste weken ontsnapt het virus aan het afweersysteem van de gastheer.
Op welke plaats bevindt het virus zich dan?
A
in het maagdarmkanaal
B
in het bloedplasma
C
in de cel
D
in het weefselvloeistof

Slide 32 - Quiz

Leg uit waarom er geen antibioticum wordt ingezet tegen een rabiës infectie.

Slide 33 - Question ouverte

Uiteindelijk worden er door het afweersysteem antistoffen gemaakt.

Wat voor soort stoffen zijn antistoffen?
A
koolhydraten
B
vetten
C
eiwitten
D
nucleïnezuren

Slide 34 - Quiz

Welke cellen van het afweersysteem zijn verantwoordelijk voor de productie van antistoffen?
A
B-cellen
B
T-cellen
C
fagocyten
D
geheugencellen

Slide 35 - Quiz

Uiteindelijk ontstaat er op langere tijd immuniteit.
Leg gedetailleerd en stapsgewijs uit hoe deze immuniteit tegen het rabiës virus ontstaat.

Slide 36 - Question ouverte

In landen waar malaria veel voorkomt, komt ook sikkelcelanemie veel voor. Dit is een ziekte waarbij, als gevolg van een mutatie, vervormde rode bloedcellen vervormen. Over het algemeen is het hebben van een ziekte geen selectievoordeel. Sikkelcelanemie, met alle klachten die daarbij horen, blijkt een selectievoordeel tegen malaria te zijn. De malaria parasiet is niet in staat om deze vervormde rode bloedcellen te infecteren. Een sikkelcelanemie-patient is immuun voor malaria.
"Immuun voor malaria" is in deze context biologisch fout. Om welke reden is dit fout?
Verbeter de fout door een andere term te gebruiken.

Slide 37 - Question ouverte