1.C structuur en verbanden

1.c structuur en verbanden
1 / 35
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 35 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

1.c structuur en verbanden

Slide 1 - Diapositive

Programma
-Huiswerk controleren + nakijken
10 min
-Herhalen vorige les
10 min
-Structuur
10 min
-Verbanden

-Oefenen
10 min

35 min

Slide 2 - Diapositive

Leerdoelen
Wat behandelen we vandaag?

  • Je weet uit welke onderdelen een tekststructuur bestaan en welke verbanden in een tekst kunnen voorkomen;
  • Je kan de structuur van en de verbanden in een tekst herkennen;
  • Je kan de structuur van en de verbanden in een tekst uitleggen;
  • Je kan zelf een goed gestructureerde tekst schrijven die past bij een gegeven onderwerp en tekstdoel. 

Slide 3 - Diapositive

Huiswerk nakijken + controleren
Het huiswerk was:

Hoofdstuk 1, Verhalen door de tijd:
A. Jeugdliteratuur toen en nu + woorden blz. 8 OB
Maken: opdr. 2 t/m 6, 7B en 8

B. Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp + woorden blz. 10
Maken: opdr. 1 t/m 11 











Slide 4 - Diapositive

Jeugdliteratuur toen & nu

Slide 5 - Diapositive

B. Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp

Slide 6 - Diapositive

B. Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp

Slide 7 - Diapositive

B. Tekstsoort, tekstdoel, onderwerp

Slide 8 - Diapositive

Wat is een leesdoel?
A
Wat de schrijver wil vertellen met zijn tekst
B
De reden waarom iemand een tekst leest

Slide 9 - Quiz

Wat is het leesdoel van kritisch lezen?
A
De tekst helemaal begrijpen
B
Het belangrijkste snel uit een tekst halen
C
Nagaan of de informatie in de tekst klopt en volledig is
D
Informatie opzoeken

Slide 10 - Quiz

Wat is je leesdoel als je een krantenbericht leest?
A
Je wilt geïnformeerd worden
B
Je wilt overtuigd worden
C
Je wilt geactiveerd worden
D
Je wilt je vermaken (ontspannen)

Slide 11 - Quiz

Tekstsoorten
Verhalende teksten
De schrijver wil je vermaken of tot nadenken aanzetten. Hij wil je als lezer meeslepen in het verhaal en je laten inleven in personages. Gevoelens en emoties spelen een belangrijke rol. Fantasie en fictie mogelijk. 
Roman, sprookje, sciencefiction, strip, gedicht, liedje, verhaal bij kampvuur. 
Informerende teksten
Gaat om feiten. Schrijver wil je betrouwbare informatie geven. 
Krantenberichten, schoolboek, werkstuk, gebruiksaanwijzing, uitnodiging, recept. 
Waarderende teksten
De schrijver geeft antwoord op wat hij ergens van vindt of wat hij erover kan denken. Het doel is om zijn oordeel te geven. Hij kan proberen de lezer te overtuigen van zijn mening, maar hij kan ook verkennen welke meningen er allemaal zijn of beschrijven hoe hij iets heeft ervaren. 
Boekrecensie, protest, discussie, debat. 

Slide 12 - Diapositive

Tekstdoelen
Vertelling
Delen van persoonlijke ervaringen en gebeurtenissen.
gesprek, dagboek, persoonlijk verslag, blog.
Verhaal
Vermaken of tot nadenken aanzetten door een verhaal te vertellen.
kort verhaal, fabel, mop, roman, sprookje, strip.
Verslag/rapport
Een zaak of verschijnsel beschrijven en ordenen.
werkstuk, verslag, logboek.
Procedure
Instructie geven en beschrijven hoe je iets moet doen.
gebruiksaanwijzing, recept, routebeschrijving, reglement.
Verklaring/uiteenzetting
Een verschijnsel of gebeurtenis verklaren en uitleggen.
lesboek, nieuwsbericht, historisch boek, werkstuk.
Oproep/verzoek
Activeren; anderen motiveren of verzoeken om iets te doen.
aankondiging, advertentie, reclametekst, sollicitatie, uitnodiging
Betoog
Overtuigen door een standpunt met argumenten te onderbouwen.
ingezonden brief, klachtenbrief, leus, protestbrief.
Recensie
Evalueren van een boek, film, toneelstuk......
blog, review, krantenartikel.
Beschouwing
Een onderwerp vanuit een of meer gezichtspunten bekijken.
column, discussie, essay.

Slide 13 - Diapositive

Onderwerp
Onderwerp --> waar de tekst over gaat in één woord. 
Vaak in de titel, afbeeldingen, inleiding en slot te vinden. 
Deelonderwerpen --> meerdere kanten van het onderwerp. 
Tussenkopjes geven deze aan. 
Hoofdgedachte --> het belangrijkste wat de schrijver over het onderwerp wil zeggen. 
Vaak in de titel, inleiding en slot. 
Staat vaak niet letterlijk in de tekst, moet zelf geformuleerd worden. 
Geeft antwoord op de vraag: wat is het belangrijkste wat er over het onderwerp wordt gezegd?

Slide 14 - Diapositive

Wat is een alinea
en hoe herken je een alinea?

Slide 15 - Question ouverte

Welke structuur in drie delen kom je in bijna elke tekst tegen?

Slide 16 - Question ouverte

Welke signaalwoorden en tekstverbanden ken je (nog)?

Slide 17 - Carte mentale

Slide 18 - Diapositive

Structuur
Inleiding
Middenstuk
Slot
Schrijver kondigt het onderwerp aan.
Snel scannen of je het onderwerp boeiend of belangrijk genoeg vindt om te lezen.
Helder en aantrekkelijk.
Meerdere alinea's met deelonderwerpen. 
Achtergrondinformatie/ voorbeelden of argumenten/ meningen van anderen uiteenzetten. 
Afronding. 
Kernachtige samenvatting/ eindoordeel. 
Uitsmijter. 

Slide 19 - Diapositive

Structuur
Wat zijn de twee belangrijkste functies van de inleiding van een tekst?

Hoe is de kern van een goed opgebouwde tekst gestructureerd?

Welke drie functies kan het slot van een tekst hebben?

Slide 20 - Diapositive

De verbanden in een tekst

Slide 21 - Diapositive

Dinsdag 24-9

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Vidéo

Wat wil de Jochem bereiken met dit stukje?
A
overhalen
B
amuseren
C
informeren
D
instrueren

Slide 24 - Quiz

Opsomming

eerst, ten eerste – ten tweede – ten slotte, om te beginnen, ook, en, daarna, tevens, vervolgens, bovendien
Tijd
Eerst, nadat, toen, terwijl, wanneer, daarna, dadelijk, intussen
Tegenstelling
maar, echter, toch, hoewel, daarentegen
Reden-oorzaak-gevolg
doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is
Voorbeeld
zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou, onder andere
Voorwaarde
als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij, mits
Conclusie
dus, concluderend, dat betekent, kortom
Vergelijking
net zo als, even … als, in vergelijking met, 
Doel-middel
waarmee, zodat, om ... te, door middel van, met behulp van 
Inperking
hoewel, ondanks, natuurlijk....maar
Verduidelijking
dit betekent, met name, dit houdt in, dat wil zeggen, onder meer
Samenvatting
samengevat, kortom, dus
Tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 25 - Diapositive

Welk verband hoort bij het signaalwoord "echter"?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
voorwaarde
D
tegenstelling

Slide 26 - Quiz

Welk verband hoort bij het signaalwoord "indien"?
A
voorwaarde
B
reden
C
concluderend
D
vergelijking

Slide 27 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband "vergelijking"
A
daarna
B
doordat
C
als
D
net zo als

Slide 28 - Quiz

Welk signaalwoord hoort bij het tekstverband "reden"
A
hoewel
B
zo
C
immers
D
dus

Slide 29 - Quiz

Om goede pizza te maken heb je een aantal dingen nodig. Om te beginnen, patentbloem, gist en water. Daarnaast ook tomaten en mozzarella.

Wat is het signaalwoord en het bijbehorend tekstverband?

Slide 30 - Question ouverte

Jolanda verdient minder geld dan ik.

Wat is het signaalwoord en het bijbehorend tekstverband?

Slide 31 - Question ouverte

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
vergelijking
samenvatting
doel-middel
al met al
meer dan
kortom
zodat
met behulp van
evenals

Slide 32 - Question de remorquage

Welk tekstverband geeft het signaalwoord aan?
Sleep de signaalwoorden naar het goed tekstverband.
concluderend
oorzaak-gevolg
tijdsvolgorde
dus
nadat
zodat
dadelijk
doordat
dan ook

Slide 33 - Question de remorquage

Oefeningen
Wie?
Zelfstandig.
Wat?
Hoofdstuk 1 paragraaf c, structuur en verbanden, opdracht 5, 8, 9, 11, 12 en 13. 
Hoe?
Oefenboek blz 14-17.
Handboek blz 50-53.
Hulp?
Docent.
Tijd?
Tot 11.10.
Uitkomst?
Je beheerst de leerdoelen.
Klaar?
Huiswerk volgende week zie Magister/Studiewijzer.

Slide 34 - Diapositive

Welke leerdoelen beheers je nu?
Deze leerdoelen beheers ik nu al
Deze leerdoelen beheers ik nog niet. Dus ga ik hier nog mee verder oefenen/lezen. Anders vraag ik hulp aan de docent.
Je weet uit welke onderdelen een tekststructuur bestaan en welke verbanden in een tekst kunnen voorkomen.
Je kan de structuur van en de verbanden in een tekst herkennen.
Je kan zelf een goed gestructureerde tekst schrijven die past bij een gegeven onderwerp en tekstdoel. 

Je kan de structuur van en de verbanden in een tekst uitleggen.

Slide 35 - Question de remorquage