1.7 Voedsel: productie, handel en consumptie

Paragraaf 1.7
Voedsel: productie, handel en consumptie
1 / 26
suivant
Slide 1: Diapositive
AardrijkskundeMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 26 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Paragraaf 1.7
Voedsel: productie, handel en consumptie

Slide 1 - Diapositive

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Historisch: relatie voedselproductie en bevolkingsdichtheid: waar de bodem vruchtbaar was ging men wonen
Tegenwoordig: verband minder groot. Waarom? --> antwoord op volgende slide

Slide 4 - Diapositive

Waarom is tegenwoordig het verband tussen bevolkingsdichtheid en vruchtbaarheid van de bodem kleiner?

Slide 5 - Question ouverte

Onderscheid:
Voedselgewassen - in land verbouwd en verbruikt
Handelsgewassen - speciaal voor land geteeld
Voedselprijzen stijgen: als vraag > aanbod = consumptie > productie
Grote regionale verschillen

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Slide 8 - Diapositive

Interactietheorie Ullman
  1. Complementariteit
  2. Transporteerbaarheid
  3. Geen tussenliggende mogelijkheden

 

Slide 9 - Diapositive

Theorie van Ullman
Voor handel in voedsel zijn er 3 voorwaarden:
1. Complementariteit: vraag-aanbod: het ene land heeft iets dat het andere land wil hebben
2. Transporteerbaarheid: relatieve afstand: wie kan het snelst, goedkoopst, makkelijkst transporteren
3. Geen tussenliggende mogelijkheden: dichtstbij bereikbaar: geen tussenliggende mogelijkheden voor dezelfde kwaliteit/prijs

Slide 10 - Diapositive

Interactie theorie van Ullman

Slide 11 - Diapositive

Tot stand komen handel en voedsel, 3 voorwaarden Ullman.
1. Complementariteit: Japan produceert te weinig rijst, Thailand juist veel
2. Transporteerbaarheid.
Vervoer is eenvoudig/goedkoop: relatieve afstand is gering.
3. Geen tussenliggende mogelijkheden: voor dezelfde kwaliteit en prijs. 

Slide 12 - Diapositive

Voedselcrisis: waarom stijgen de voedselprijzen?


Gevolg: twee soorten honger.

Kwalitatief en kwantitatief

Slide 13 - Diapositive

Twee valkuilen voor zeer arme landen waar exportlandbouw opkomt:

  • Minder grond beschikbaar voor voedsellandbouw
  • Traditionele landbouw kan de concurrentie met veel hogere productiviteit per hectare en per persoon van exportlandbouw niet aan.

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Carte

Slide 16 - Diapositive

Welk belang weegt zwaar voor de Ethiopische regering?

Slide 17 - Diapositive

Comparatieve voordelen
Elk land heeft wel unieke kenmerken die een voordeel bieden ten opzichte van een ander land
Bijvoorbeeld:
1. Laag loon
2. Geen arbeidswetgeving
3. Geschikt klimaat
Etc..

Slide 18 - Diapositive

Wat is kwalitatieve honger
A
De hoeveelheid
B
Tekort aan voedingstoffen
C
Teveel aan voedingstoffen
D
Alle 3 hetzelfde

Slide 19 - Quiz

Door de Brexit is het VK uit de EU gestapt. Welk onderdeel uit de interactietheorie van Ullman is door de dichte grenzen veranderd?
A
complementariteit
B
transporteerbaarheid
C
tussenliggende mogelijkheden
D
geen van bovenstaande antwoorden

Slide 20 - Quiz

Twee beweringen
1. Handelsgewassen zijn altijd voedselgewassen
2. Handelsgewassen hebben te maken met een geglobaliseerde landbouw
A
Beide beweringen zijn juist
B
Beide beweringen zijn onjuist
C
Bewering 1 is juist, 2 onjuist
D
Bewering 2 is juist, 1 onjuist

Slide 21 - Quiz

Als ergens een groot gebergte is zonder goede infrastructuur beïnvloedt dat de
A
complementariteit
B
transporteerbaarheid
C
tussenliggende mogelijkheden

Slide 22 - Quiz

Wat zijn voedselgewassen?
A
Producten die bestemd zijn voor export
B
Producten die bestemd zijn voor het vee
C
Producten die bestemd zijn voor de boeren
D
Producten die bestemd zijn voor eigen gebruik

Slide 23 - Quiz

Welke onderdeel hoort niet bij de transportheorie van Ullman?
A
Complementariteit
B
Transporteerbaarheid
C
Tussenliggende mogelijkheden
D
Betaalbaarheid

Slide 24 - Quiz

Welke factor van Ullman is veranderd, waardoor delen van bedrijven verplaatsten naar Zuidoost-Azië
A
Complementariteit
B
Transporteerbaarheid
C
Tussenliggende mogelijkheden

Slide 25 - Quiz

De meeste arme boeren in Nigeria verbouwen vooral (1) handelsgewassen / voedselgewassen.
Vaak durven ze niet over te schakelen op commerciële landbouw uit vrees voor de (2) exportsubsidies / importsubsidies van de rijke landen.

Wat hoort bij de cijfers 1 en 2 te staan?
A
1. handelsgewassen, 2. exportsubsidies
B
1. handelsgewassen, 2. importsubsidies
C
1. voedselgewassen, 2. exportsubsidies
D
1. voedselgewassen, 2. importsubsidies.

Slide 26 - Quiz