2Ha 30-09 tekstverbanden en signaalwoorden

H2 tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 29
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

Cette leçon contient 29 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

H2 tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Diapositive

Hallooooo!
Telefoon in telefoontas

Ga rustig zitten

Spullen op tafel

Tas niet :)

Slide 2 - Diapositive

Programma
  • Moeilijkheden bespreken bij werkwoordspelling 'De Brug'
  • Maken: opdr. 5 H1 Lezen blz. 15 en 16 (Klaar? opdr. 6 blz. 16)
  • Uitleg nieuwe theorie H2 Lezen
  • Quiz nieuwe theorie
  • Zelfstandig aan de slag met H2 Lezen
  • Evaluatie

Slide 3 - Diapositive

Vandaag
  • Herhaling theorie tekstverbanden (vorig jaar)
  • Maken opdracht 1 en 2 op blz. 43 t/m 45 (tevens huiswerk)

Slide 4 - Diapositive

DOEL

- je kunt met behulp van signaalwoorden

concluderende, redengevende, vergelijkende en oorzakelijke verbanden 

in een tekst herkennen en begrijpen
verbanden en signaalwoorden

Slide 5 - Diapositive

Welke tekstverbanden ken je nog?

Slide 6 - Diapositive

De verbanden tot nog toe...
Opsommend verband
Tegenstellend verband
Toelichtend verband
Chronologisch verband

Slide 7 - Diapositive

Weet je nog?

'Verder' is een signaalwoord voor
A
een toelichting
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 8 - Quiz

Weet je nog?

'Bovendien' is een signaalwoord voor
A
een toelichting
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 9 - Quiz

Weet je nog?

'Echter' is een signaalwoord voor
A
een toelichting
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 10 - Quiz

TEKSTVERBANDEN

Zorgen ervoor dat

woorden, zinnen en alinea's

met elkaar samenhangen.

Slide 11 - Diapositive

SIGNAALWOORDEN

Verbinden zinnen of alinea’s met elkaar.

Het zijn woorden die aangeven wat voor verband er tussen de verschillende alinea’s of zinnen bestaat.

Signaalwoorden helpen de lezer, geven structuur aan de tekst en zorgen voor samenhang tussen alinea’s.
 Welk signaalwoord er gebruikt wordt, ligt aan het soort tekstverband.

Slide 12 - Diapositive

Hoe herken je verbanden tussen zinnen?


1. Let op de signaalwoorden als je een tekst leest! De signaalwoorden zeggen: Let op! Er komt nu een verband aan.

2. Lees het stukje tekst goed. Onderstreep signaalwoorden.

3. Bedenk steeds: bij welk verband hoort het signaalwoord. Welk verband kan het zijn?

4. Lees de zinnen in de tekst nog een keer. Bedenk of het verband klopt.

Slide 13 - Diapositive

4 nieuwe verbanden...

Slide 14 - Diapositive

Concluderend verband 
Er wordt een conclusie getrokken uit eerdere informatie in de tekst. 

dus, daarom, dat houdt in, kortom, concluderend, al met al

Slide 15 - Diapositive

Redengevend verband 
Geeft aan waarom iemand iets doet of vindt. 

omdat, daarom, dus, want, de reden hiervoor is, dankzij

Slide 16 - Diapositive

Oorzakelijk verband 
Toont aan waardoor iets gebeurt (buiten iemand wil)

doordat, daardoor, als gevolg van, dat komt door, het gevolg is, dus, dankzij

Slide 17 - Diapositive

Vergelijkend verband
Geeft een verschil of overeenkomst aan.


in vergelijking met, (net) als, evenals, zoals, meer/groter/beter dan, vergeleken met

Slide 18 - Diapositive



Waarom iemand iets doet
Reden-besluit = invloed

Omdat het regent (reden), trek ik mijn regenpak aan (besluit).




Waardoor iets gebeurt
Oorzaak-gevolg = geen invloed

Door de hevige regenval (oorzaak) was een deel van de weg afgesloten (gevolg).

Redengevend verband
Oorzakelijk verband

Slide 19 - Diapositive

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben

Slide 20 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Het hele bestuur is ziek, de vergadering gaat dus niet door.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
toelichtend verband

Slide 21 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Ruben is morgen niet op school, omdat hij naar het ziekenhuis moet.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
toelichtend verband

Slide 22 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Doordat er een hevige sneeuwbui was, is de weg ingestort.
A
opsommend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
concluderend verband

Slide 23 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Voor voetbal heb je een goede conditie nodig, daarom train ik vaak.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
toelichtend verband

Slide 24 - Quiz

Kies het juiste antwoord.
Ik ben helemaal bankroet, dus ik moet echt een zaterdagbaantje nemen om dit te kunnen betalen.
A
concluderend verband
B
redengevend verband
C
oorzakelijk verband
D
chronologisch verband

Slide 25 - Quiz

Mijn opa heeft toen hij marinier was vele continenten bezocht, zoals Afrika, Azië en Zuid-Amerika.
A
concluderend verband
B
oorzakelijk verband
C
toelichtend verband
D
redengevend verband

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
Opdracht 1 en 2 op blz. 42 t/m 44 (tevens huiswerk)

Slide 27 - Diapositive

GELEERD?


- je kunt met behulp van signaalwoorden 

concluderende, redengevende en oorzakelijke verbanden

in een tekst herkennen en begrijpen

verbanden en signaalwoorden

Slide 28 - Diapositive

Aan de slag!
  •  Je gaat zelfstandig aan de slag.  
  •  Je maakt Lezen H2 opdracht 1, 2 en 4 blz. 42 t/m 46
  •  Dit is ook meteen het huiswerk! 
  •  Je krijgt hiervoor de overige tijd van de les.  
  • Klaar? Spelling werkwoorden H1  opdracht 1 t/m 4
  • Succes!  

Slide 29 - Diapositive