Vouloir/Pouvoir

Onregelmatige werkwoorden


In deze LessonUp herhalen we avoir en être 
+
we leren twee nieuwe werkwoorden
1 / 36
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 36 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Onregelmatige werkwoorden


In deze LessonUp herhalen we avoir en être 
+
we leren twee nieuwe werkwoorden

Slide 1 - Diapositive

Planning
1. Mini uitleg vouloir & pouvoir

2. LessonUp over de werkwoorden

3. Opdrachten maken in je boek

Slide 2 - Diapositive

vouloir en pouvoir
We beginnen met deze werkwoorden 

Leerdoelen: 
je kunt na deze les vragen of je iets mag/ kunt of wilt
je weet wat vouloir en pouvoir betekenen

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

'vouloir' betekent...

Slide 7 - Question ouverte

'pouvoir' kan twee vertalingen hebben in het Nederlands; welke?

Slide 8 - Question ouverte

In je werkboek vind je het overzicht terug bij 
Unité  2 - Grammaire 1 page 51


Slide 9 - Diapositive

je veux
A
ik wil
B
ik kan
C
jij wil
D
jij kan

Slide 10 - Quiz

nous pouvons
A
wij willen
B
wij kunnen
C
wij mogen
D
wij hebben

Slide 11 - Quiz

zij wil
A
elle peut
B
elle veut
C
elle peux
D
elle veux

Slide 12 - Quiz

u kan
A
nous voulons
B
nous pouvons
C
vous voulez
D
vous pouvez

Slide 13 - Quiz

hij kan

Slide 14 - Question ouverte

jullie willen

Slide 15 - Question ouverte

zij mogen

Slide 16 - Question ouverte

vertaal: Mag ik televisie kijken?
A
Je veux regarder la télé?
B
Je peux regarder la télé?
C
Je veux la télé regarder?
D
Je peux al télé regarder?

Slide 17 - Quiz

Let op!
Na 'vouloir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van vouloir.

Je veux manger une glace.
Ik wil een ijsje eten.

Slide 18 - Diapositive

vertaal: zij wil in het zwembad zwemmen
A
elles veulent nager dans la piscine.
B
elle veut nager dans la piscine.
C
ils veulent nager dans la piscine.
D
il veut nager dans la piscine.

Slide 19 - Quiz

Let op!
Na 'pouvoir' komt dus meestal nog een volledig werkwoord. 
Dit werkwoord staat onmiddellijk na de vervoeging van pouvoir.

Je peux acheter une glace.
Ik mag een ijsje kopen.

Slide 20 - Diapositive

zij willen
A
ils voulent
B
ils veulent

Slide 21 - Quiz

jij kan

Slide 22 - Question ouverte

ik heb de werkwoorden vouloir en pouvoir onder de knie
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Sondage

andere onregelmatige werkwoorden


je hebt al andere onregelmatige werkwoorden geleerd:
avoir - être
aller - faire

Ken je ze nog?

Slide 24 - Diapositive

ik heb
A
j'ai
B
je suis
C
je fais
D
je vais

Slide 25 - Quiz

tu peux
A
jij wil
B
jij kan
C
jij doet
D
jij bent

Slide 26 - Quiz

il veut
A
hij is
B
hij wilt
C
hij maakt
D
hij heeft

Slide 27 - Quiz

nous sommes
A
wij hebben
B
wij zijn

Slide 28 - Quiz

vous pouvez
A
jullie kunnen
B
jullie willen

Slide 29 - Quiz

avoir
être
pouvoir
vouloir
zijn
hebben
willen
kunnen

Slide 30 - Question de remorquage

Ik kan 2 zinnen maken met pouvoir/vouloir en woorden uit de apprendres.
0100

Slide 31 - Sondage

In hoeverre is dit voor jou behaald?

"je kunt na deze les vragen of je iets mag/ kunt of wilt"
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Sondage

Ik vond dat er veel verschillende opdrachten waren
😒🙁😐🙂😃

Slide 33 - Sondage

Wat vonden jullie van de les??
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Sondage

Ik wil vaker dat de les op deze manier gegeven wordt.
0100

Slide 35 - Sondage

Les devoirs
Maak de opdrachten bij grammaire 1 (Unité 1)
Maken: 8A, 8B, 8C, 8D
Apprendre 2 leren

Slide 36 - Diapositive