BS 3.3 Monohybride kuisingen

BS 3.3
Monohybride Kruisingen
1 / 38
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

Cette leçon contient 38 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

BS 3.3
Monohybride Kruisingen

Slide 1 - Diapositive

Deze les
  1. Terugblik vorige lessen
  2. Theorie Monohybride kruisingen
  3. Modellen (jullie kijken) en samen oefenen kruisingen
  4. Opdrachten maken
  5. afsluiten

Leerdoelen
3.3.1 Je kan een monohybride kruising en een kruisingsschema opstellen
3.3.2 Je kan de frequentie van bepaalde genotypen en fenotypen van nakomelingen afleiden uit een kruisingsschema of stamboom van monohybride kruisingen

Slide 2 - Diapositive

DNA
chromosoom
celkern
cel
gen

Slide 3 - Question de remorquage

Fenotype

Homozygoot

Een "onderdrukt" allel
De allelen voor een bepaalde eigenschap
Twee verschillende genen voor een bepaalde eigenschap
Homozygoot dominant
Homozygoot recessief
Heterozygoot
De waarneembare eigenschap van een organisme
Twee gelijke genen voor een eigenschap
Recessief allel
Gen
Heterozygoot
AA
aa
Aa

Slide 4 - Question de remorquage

Monohybride Kruising
Overerving van 1 eigenschap
1 eigenschap = 1 genenpaar

Slide 5 - Diapositive

Johan Mendel
Wetten van overerving van eigenschappen ontdekt en geformuleerd in 1866

Slide 6 - Diapositive

Kruisingsvraagstuk oplossen

Hoe pak je dit aan? 
  1. Wat zijn de genotypen van de ouders? 
  2. Welke allelen kunnen de geslachtcellen van                                                       beide ouders bevatten?  
  3. Welke mogelijkheden bestaan er                                                                                       voor de versmelting van een eicelkern                                                                       en een zaadcelkern? => Kruisingtabel 



Slide 7 - Diapositive

Monohybride kruising
Mono:
Dit betekent "één" of "enkelvoudig" (afkomstig uit het Grieks: monos). In dit geval verwijst het naar één enkele eigenschap of één genenpaar dat wordt onderzocht.

Hybride:
Dit betekent "kruising" of "menging" (afkomstig uit het Latijn: hibrida, wat oorspronkelijk verwees naar een kruising tussen verschillende soorten)

Slide 8 - Diapositive

Voorbeeld kruisingsvraagstuk en kruisingsschema
Fenotype: Longy 

Fenotype verkorte staart of geen staart

Slide 9 - Diapositive

De Manx-katten komen oorspronkelijk van het eiland Man. De katten zijn bijzonder, want sommige katten hebben een verkorte staart. Die afwijking is ooit ontstaan door een spontane mutatie van een gen dat de katten dragen.
Bij Manxkatten wordt de staartlengte bepaald door één gen, dat bekend staat als het Manx-gen. Het M-allel is dominant en veroorzaakt een verkorte of afwezige staart. De eigenschap lange staart is recessief (m). Het homozygoot dominant genotype is dodelijk: embryo’s met dit genotype sterven vroeg in de ontwikkeling.
Een mannelijke Manx-kat die heterozygoot is voor de eigenschap verkorte staart wordt gekruist met een vrouwelijke kat die homozygoot is voor de eigenschap normale staart.

Welke mogelijke genotypen en fenotypen kunnen de nakomelingen hebben? Wat is de kans dat een nakomeling: Een normale staart heeft? Een verkorte of afwezige staart heeft?




1 Wat zijn de genotypen van de ouders? Geef deze genotypen in een kruising weer.
……………….× ……………...


2 Welke allelen kunnen de geslachtscellen van beide ouders bevatten?
Moeder ……. en ……
Vader …….. en …….

3 Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van een eicelkern en een zaadcelkern?
Mogelijke genotypen F1







Slide 10 - Diapositive

1 Wat zijn de genotypen van de ouders? Geef deze genotypen in een kruising weer.
Mm × mm

2 Welke allelen kunnen de geslachtscellen van beide ouders bevatten?
Vader M en m
Moeder m en m

3 Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van een eicelkern en een zaadcelkern?
Mogelijke genotypen F1

Welke mogelijke genotypen en fenotypen kunnen de nakomelingen hebben?
Wat is de kans dat een nakomeling:
Een normale staart heeft? Een verkorte of afwezige staart heeft?

3 Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van een eicelkern en een zaadcelkern?
Mogelijke genotypen F1







Frequentie genotypen F1
Homozygoot dominant:……   fenotype=
Homozygoot recessief:……    fenotype=
Heterozygoot:………fenotype=

Verhouding genotypen: …. : …. : …..
Frequentie fenotypen F1:                       Verhouding Dom: res
Fenotype 1: Kans op lange staart is ……………       ......... :   ........
Fenotype 2: Kans op korte staart is……………








m
m
M
Mm
Mm
m
mm
mm

Slide 11 - Diapositive

Samen oefenen
Lees het verhaaltje van kruisingsvraagstuk 2. 
Doorloop de volgende nu zelf de volgende stappen:

1. Wat zijn de genotypen van de ouders?
2. Welke allelen kunnen de geslachtcellen van beide ouders bevatten?
3. Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van een eicelkern en een zaadcelkern? => Kruisingstabel 

Slide 12 - Diapositive

Maak opdracht 27 t/m 29
Blz. 188

Slide 13 - Diapositive

Hoe kom je achter een genotype van een organisme met een dominante eigenschap?

Het kan zowel Heterozygoot als homozygoot dominant zijn.

Testkruising en stambomen

Pak blz. 189 erbij.
Ouder A.... x aa






Ouder A.... x aa

Slide 14 - Diapositive

Gentoype ouders vaststellen met een stamboom
Blz. 190
Alleen als ouders met gelijk
fenotype nakomeling hebben  
met een afwijkend fenotype.
--> Ouders heterozygoot

Welk fenotype is dominant? 

Slide 15 - Diapositive

Maak opdracht 30 t/m 37
De rest is huiswerk

Slide 16 - Diapositive

Huiswerk 
3.3 
Maak opdracht 29 t/m 37
Erg belangrijk, deze vaardigheid moet je echt beheersen!

Slide 17 - Diapositive

Individu Z (Rr) krijgt een groot aantal nakomelingen in de eerste en volgende generaties. Individuen met genotype Rr of RR hebben tweemaal zoveel kans de leeftijd te bereiken waarop ze tot voortplanting kunnen komen als individuen met genotype rr.

Welk deel van de eerste generatie nakomelingen van individu Z heeft een vergrote kans op voortplanting?
A
1/2
B
3/4
C
1/4
D
0

Slide 18 - Quiz

Wat is de verhouding in het fenotype in de F1?
A
1:3
B
1:2:1
C
1:1
D
3:2

Slide 19 - Quiz

Een homozygoot dominante bruine hengst en een grijze merrie krijgen een bruine veulen.

Wat kan het genotype zijn van dit veulen?
A
aa of Aa
B
Aa of AA
C
Aa
D
aa

Slide 20 - Quiz

Het gen voor taaislijmziekte is ...
A
Dominant
B
Recessief
C
Kan ik niet uit deze stamboom halen
D
Nog nooit van die woorden gehoord

Slide 21 - Quiz


Monohybride kruising
Een plant met grote bladeren wordt gekruist met een plant met kleine bladeren. Alle nakomelingen blijken kleine bladeren te hebben.
Wat is dominant en wat zijn de genotypen van de ouders?
A
Grote bladeren AA x aa
B
Grote bladeren Aa x aa
C
Kleine bladeren AA x aa
D
Kleine bladeren Aa x aa

Slide 22 - Quiz

Een halflangharige cavia heeft een intermediair fenotype. Halflangharige cavia's worden geboren door een kruising tussen een normaalharige cavia en ene langharige cavia. Twee halflangharige cavia's paren met elkaar.

Hoe groot is de kans dat een nakomeling van dit paar halflangharig is?
A
25%
B
50%
C
75%
D
100%

Slide 23 - Quiz

Slide 24 - Diapositive

Wie zijn mannen in deze stamboom?
A
Alle personen weergegeven met een vierkant
B
Alle personen weergegeven met een rondje

Slide 25 - Quiz

Hoeveel generaties zijn afgebeeld in deze stamboom?
A
1
B
3
C
2
D
4

Slide 26 - Quiz

Hoeveel kinderen hebben persoon 1 en 2
A
1
B
4
C
2
D
3

Slide 27 - Quiz

Wie zijn oom en tante van familielid 9?
A
3 en 4
B
10 en 11
C
6 en 7

Slide 28 - Quiz

Slide 29 - Diapositive

Oefenen met stambomen / testkruisingen

  • Opdracht 30 t/m 37


 

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive

Afbeelding van een karyogram:
- Is dit DNA van een mens?
- Is dit DNA van een man of van een vrouw?
A
Ja - man
B
Ja - vrouw
C
Nee - man
D
Nee - vrouw

Slide 32 - Quiz

Slide 33 - Diapositive

Slide 34 - Diapositive

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Diapositive

Is uit de stamboom af te leiden of dit allel autosomaal of X-chromosomaal overerft?
A
Ja, de ziekte erft autosomaal over.
B
Ja, de ziekte erft X-chromosomaal over.
C
C. Nee, dit is niet hieruit op te maken.

Slide 37 - Quiz

Slide 38 - Diapositive