Herhaling H3

• Nederlands
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 1

Herhaling H3

19 januari 2024

RK1B

Zoekend lezen

Schriftelijke overhoring

Zoekend lezen

Soms zie je een heel veel tekst, maar is het niet nodig om alles te lezen. Zoek in de tekst en lees alleen het stukje tekst dat je nodig hebt:

Zoekend lezen

Zo doe je dat:

- Bekijk de tussenkopjes. Vaak geven die het deelonderwerp van de tekst eronder aan. Je weet dan snel waar je moet zoeken.

- Kijk naar anders gedrukte woorden (vet, schuin, onderstreept of gekleurd).

- Let op opvallende tekens. Als je bijvoorbeeld een prijs zoekt, let je op een getal en op het €-teken. Als je een afstand zoekt, let je op een getal en op de afkorting voor kilometer (km).

Moet je de hele tekst lezen bij zoekend lezen?

1. Ja
2. Nee

Bij zoekend lezen kijk je naar de titel en de tussenkopjes

1. Waar
2. Niet waar

Een kenmerk van zoekend lezen is:

1. Je bekijkt de tekst: Titel, plaatjes en tussenkopjes
2. Je zoekt alle woorden op die je niet begrijpt
3. Je leest de tekst goed door

Woordenschat

Woordenschat

Ken je een woord niet, kijk dan in de tekst of er voorbeelden in staan.

Woordenschat

Zo zoek je een voorbeeld:

1. Kijk of er in dezelfde zin voorbeelden genoemd worden. Voorbeelden staan soms tussen haakjes, komma's of strepen.
   
2. Na de volgende woorden worden vaak voorbeelden genoemd: als, zoals, bijvoorbeeld, een voorbeeld van.
   
3. Na een dubbele punt (:) vind je soms ook voorbeelden

Woordenschat

Voorbeelden:

- Niemand kan meer zonder sociale media, zoals Snapchat, Instagram en Pinterest.

- Ik houd van verwendagen (pakjesavond, eerste kerstdag, verjaardag en Valentijnsdag), want dan krijg ik allemaal cadeautjes.

Aan welk woord kun je zien dat er een voorbeeld komt:
Tijdens het concert is opnameapparatuur, zoals camera's en telefoons, verboden.

1. Tijdens
2. opnameapparatuur
3. zoals
4. verboden

Waarvan worden voorbeelden genoemd: Via internet kun je heel wat feestartikelen kopen: feesthoedjes, ballonnen, slingers en confetti.

1. internet
2. feestartikelen
3. feesthoedjes
4. confetti

Woordenschat

Woordenschat

Onderwerp

Bijna elke zin heeft een onderwerp (ow). Het onderwerp en de persoonsvorm (pv) horen bij elkaar. 

Ze moeten dus allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

 In de dierentuin bezoekt mijn tante altijd de leeuwen.

Onderwerp

Bijna elke zin heeft een onderwerp (ow). Het onderwerp en de persoonsvorm (pv) horen bij elkaar. 

Ze moeten dus allebei enkelvoud zijn of allebei meervoud.

 In de dierentuin bezoekt mijn tante altijd de leeuwen.

In de dierentuin bezoeken mijn tantes altijd de leeuwen.

Onderwerp

Zo vind je het onderwerp

1 Zoek de persoonsvorm. (Vraagproef/tijdsproef)

2 Vraag: wie of wat + persoonsvorm?

Het antwoord op die vraag is het onderwerp.

Zoek het ow:
50.000 jaar geleden leefden in Nederland mammoeten.

1. geleden
2. leefden
3. Nederland
4. mammoeten

Zoek het onderwerp:
De docent deed mee met de flashmob.

1. De docent
2. deed
3. met
4. flashmob

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord

Er zijn 3 lidwoorden.

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord

Er zijn 3 lidwoorden.

de  -  het  -  een

- Een lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord: de olifant, het journaal, een slaapfeestje.

- Tussen het lidwoord en het zelfstandig naamwoord kán een ander woord staan: de oude woning, het heerlijke gerecht, een leuk nummer.

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord

Een zelfstandig naamwoord (zn) is een woord voor een mens, dier, plant of ding.

Bijvoorbeeld: verslaggever, goudvis, roos, feeststemming.

Lidwoorden en zelfstandig naamwoord

- Een zelfstandig naamwoord heeft meestal een enkelvoud en een meervoud (het feest – de feesten).

- Je kunt er vaak een verkleinwoord van maken (het feest – het feestje).

- Je kunt er meestal een lidwoord voor zetten (het feest, een feest, de feesten).

- Een naam is ook een zelfstandig naamwoord: Wilma, Karim, Nickelodeon, Fivelcollege, Sneek, IJssel.

Wat zijn de lidwoorden:

De kat in een huis krabt het krulletje van de lange trap.

Wat zijn de lidwoorden:

De kat in een huis krabt het krulletje van de lange trap.

De boter beschermt de jarige tegen een ongeluk.

LW:

ZN:

De boter beschermt de jarige tegen een ongeluk.

LW: De, de, een

ZN: boter, jarige, ongeluk

Persoonsvorm tegenwoordige tijd

Een van de werkwoorden in een zin is de persoonsvorm. De persoonsvorm kan in de tegenwoordige tijd (tt) en in de verleden tijd staan.

lopen

schilderen

vinden

bouwen

PV TT

Bij de meeste werkwoorden kun je horen of er een -t achter de ik-vorm moet.Bij werkwoorden op -den hoor je dat niet. Vul dan in gedachten het werkwoord lopen in. Je hoort of er een -t achter de ik-vorm moet. Bijvoorbeeld: Liz vind... hem erg leuk. → Liz loopt hem erg leuk. Dus: Liz vindt hem erg leuk.

Loïs ................. (zwemmen) het liefst de hele dag

1. zwem
2. zwemt
3. zwemmen

Kiki ................... (duiken) naar de bodem.

1. duik
2. duikt
3. duiken

De ober ................ (branden) zijn vingers aan de kop soep.

1. brand
2. brandt
3. branden

Ik .................. (verzenden) je de foto's vandaag nog!

1. verzend
2. verzendt
3. verzenden

Heel veel succes met de toets!