Cette leçon contient 13 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
1. Mijn broer en ik zitten op de bank tv te kijken
2. Mijn kleine zusje heeft voor het eerst geld op de bank gezet.
Wat valt je op aan deze 2 zinnen?
bank --> hetzelfde woord, maar 2 betekenissen
Dit noem je homoniemen
De woorden zijn qua vorm en klank hetzelfde, maar hebben een andere betekenis.
bal (feest, rond voorwerp)blik (dun metaal, oogopslag)was (wasgoed, vetachtige stof)