Modale werkwoorden

• Duits
• MBO
• Studiejaar 1

Hallo ihr Lieben, willkommen bei Deutsch!

Het doel van deze les is dat:

- je de vervoeging van de modale werkwoorden kent

- je de modale werkwoorden in zinnen kunt vertalen

dürfen

mögen

wollen

können

wissen

sollen

müssen

Sleep de betekenis rechts naast het juiste werkwoord

moeten (wens van een ander)

willen 

lusten, lekker vinden, houden van

weten

moeten (noodzaak)

kunnen

mogen

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin? 

Du magst keinen Kaffee. 

1. Je mag
2. Je kunt
3. Je lust
4. Je mocht

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin?

Ihr dürft nicht spicken!

1. Jullie durven
2. Jullie denken
3. Jullie moeten
4. Jullie mogen

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin? 

Sie weiß noch nichts von diesem Thema. 

1. Ze weet
2. U weet
3. Ze weten
4. Ze wisten

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin? 

Du kannst später kommen. 

1. Je komt
2. Je koopt
3. Je kunt
4. Je krijgt

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin? 

Sie wollen bald umziehen. 

1. Ze wil
2. Zij willen
3. Ze wilt
4. Zij wilden

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin? 

Er soll noch bleiben. 

1. Hij moet
2. Hij zou
3. Het moet
4. Het zou

Wat is de juiste vertaling van de vetgedrukte woorden in de zin? 

Ich muss mich melden. 

1. Ik moest
2. Ik mag
3. Ik meen
4. Ik moet

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Jij moet)... zur Toilette gehen. 

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Kun jij)... mir helfen?

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Jullie mogen) hier nicht parken.

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Ik moet) gehen von meiner Mutter. 

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Hij wil) zum Strand gehen. 

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Zij lust) keinen Alkohol. 

Vertaal de woorden tussen de haakjes:

(Jullie weten) die Antwort.

Welk werkwoord moet je gebruiken?

Dat moest wel zo eindigen.

1. müssen
2. sollen
3. wissen

Welk werkwoord moet je gebruiken?

Wie iets verdienen wil, moet werken.

1. werden
2. sollen
3. müssen

Welk werkwoord moet je gebruiken?

Je moet om 22 uur thuis zijn!

1. sollen
2. wollen
3. müssen

Welk werkwoord moet je gebruiken?

U moet hier overstappen.

1. müssen
2. dürfen
3. sollen

Hoe nuttig vond je deze les en oefeningen?

1. Totaal niet nuttig
2. Niet nuttig
3. Een beetje nuttig
4. Heel nuttig

Hoeveel heb je geleerd van deze les en oefeningen?

1. Niks geleerd
2. Weinig geleerd
3. Iets geleerd
4. Veel geleerd

Omschrijf 1 top van deze les:

Omschrijf 1 tip voor deze les: