3k - Woordenschat en Spelling H5 en H6

Welkom - 3b
1 / 19
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

Cette leçon contient 19 diapositives, avec diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 80 min

Éléments de cette leçon

Welkom - 3b

Slide 1 - Diapositive

Planning
31-03                nulmeting
07-03               Goede vrijdag
14-03                Oefenen woordenschat/spelling
22-03                Herhaling
vakantie
12-05                 Fictie 2 + Herhaling woordenschat/spelling
19-05                 Hemelvaartweekend
26-05                SO Woordenschat/Spelling + oefenen schrijven
02-06                KAMP --> Vervanger..
09-06                Lezen + Schrijven
16-06                 Lezen + Schrijven

Slide 2 - Diapositive


H5
Woordenschat:
Ironie/overdrijving - blz 130

Spelling
Verkleinwoorden/afkortingen - blz 134
Samenstellingen - blz 136



H6
Woordenschat:
'Begrijpen wat er staat' - blz 156

Spelling
Schrijven zonder fouten - blz 162
Woordenschat/Spelling - H5 en H6

Slide 3 - Diapositive

Woordenschat H6:
Theorie +
Puzzel 

Slide 4 - Diapositive

Woordenschat H6
Om een tekst goed te begrijpen, moet je zorgvuldig lezen. Je hebt verschillende manieren geleerd om de tekst beter te begrijpen.

Let op:
synoniemen, omschrijvingen, voorbeelden, tegenstellingen, voor- en achtervoegsels en bekende woorddelen om de betekenis van moeilijke woorden te vinden.
figuurlijk taalgebruik: bedoelt de schrijver wel precies wat er staat?
woorden met meerdere betekenissen (homoniemen): welke betekenis past in de tekst?
overdrijft de schrijver of gebruikt hij ironie?


Slide 5 - Diapositive

En nu?
- Nulmeting
- Nakijken
- Kies 1/2 onderdelen --> kijk het filmpje
Maak de aangegeven opdrachten
- Lever de nulmeting in

Slide 6 - Diapositive

Nulmeting
Maak de nulmeting

Klaar? Nakijkblad!
timer
20:00

Slide 7 - Diapositive

Individueel aan de slag
Welke opdrachten moet je vandaag maken?

Ga aan de slag met deze opdrachten.
Sluit aan bij de instructie!
timer
20:00

Slide 8 - Diapositive

Overdrijving
Overdrijving: de schrijver laat iets extra opvallen door het groter, mooier, erger of beter te maken dan het eigenlijk is. Bijvoorbeeld: Het was een doodsaaie les. Een overdrijving is meestal een vorm van figuurlijk taalgebruik. De schrijver bedoelt niet wat er letterlijk staat. Bijvoorbeeld:
We moesten eeuwen op de groentesoep wachten.
We moesten erg lang op de groentesoep wachten, maar geen honderden jaren.

Slide 9 - Diapositive

Ironie
Ironie: de schrijver zegt iets op een grappige of een wat spottende manier, waardoor de lezer weet dat het niet serieus bedoeld is. Vaak zegt hij dan het tegenovergestelde van wat hij eigenlijk bedoelt.
Bijvoorbeeld:
– Geweldig hoor, die twee voor je toets!
– Fijn, al die moddersporen op de schone vloer!

Zelf gebruik je vast ook weleens ironie. Als je wilt dat de ander weet dat je het niet serieus bedoelt, zet je er vaak een emoticon achter.

Slide 10 - Diapositive

Taalverzorging H5
Verkleinwoorden
Je hebt geleerd dat je van zelfstandige naamwoorden verkleinwoorden kunt maken door er -je, -kje, -pje, -tje of -etje achter te zetten: hand – handje; woning – woninkje; pluim – pluimpje; broer – broertje; ring – ringetje.
Let op bij woorden die op één lange klinker eindigen: pyjama – pyjamaatje; café – cafeetje; auto – autootje; paraplu – parapluutje; tosti – tostietje; baby – baby’tje.
Korte klanken worden in het verkleinwoord soms lang: blad – blaadje.

Slide 11 - Diapositive

Taalverzorging H5
Afkortingen
Afkortingen schrijf je op verschillende manieren: met hoofdletters en met kleine letters, met en zonder punten.
Zo schrijf je afkortingen
• Afkortingen van namen van bedrijven, organisaties en landen schrijf je met hoofdletters: BMW, VVD, GB, PSV, RTL, VN.
Afkortingen waarvan je de woorden altijd volledig uitspreekt, schrijf je met punten: a.u.b., bijv., e.d., i.c.m., m.a.w., o.a., t.w.v., z.o.z.
• De meeste andere afkortingen schrijf je met kleine letters, zonder punten: vmbo, bh, cv, ov, pin, sms.

Slide 12 - Diapositive

Taalverzorging H5
Tussenletters in samenstellingen
Je kunt een nieuw woord maken door twee bestaande woorden aan elkaar te plakken. Dit is een samenstelling. De woorden in een samenstelling kun je vaak gewoon aan elkaar vast schrijven, maar dit kan niet altijd. Soms moet je tussenletters gebruiken om een goede samenstelling te maken.

Slide 13 - Diapositive

Taalverzorging H5
Gebruik -en-
• als het eerste woord een zelfstandig naamwoord is met alleen een meervoud op -en: roos + geur = rozengeur.

Let op: gebruik geen -en- als het eerste woord
• een meervoud op -s heeft: garages, dus: garagebedrijf.
• een meervoud op -en én -s heeft: groenten en groentes, dus: groentesoep.
• iets is waarvan er maar één is, zoals zon of maan: zonnescherm.
• een versterkende betekenis heeft: apetrots, reuzesterk.
• geen zelfstandig naamwoord is: lachebek, want lach is hier een vorm van het werkwoord lachen.

Slide 14 - Diapositive

Taalverzorging H5
Gebruik -s-
• als je de -s- hoort: beroepsvoetballer, lievelingskleur. 

Vervang het tweede woord als dat woord met een -s begint. Je hoort dan of je een tussen-s moet gebruiken: varkensstal, want varkensvlees.

Slide 15 - Diapositive

Schrijven zonder fouten
In sommige gevallen is een foutloze spelling extra belangrijk. 

Bijvoorbeeld als je voor school een verslag of examenopdracht schrijft.

Slide 16 - Diapositive

Schrijven zonder fouten
Zo zorg je voor zo min mogelijk fouten
• Maak je zinnen niet te lang en gebruik geen ingewikkelde woorden of zinnen.
• Controleer je tekst op slordigheden
• Controleer de werkwoorden
• Gebruik de spellingcontrole van je computer, maar onthoud dat de spellingcontrole niet alle fouten ontdekt en zelf ook weleens fout zit.
• Laat iemand anders je tekst controleren op taal- en spelfouten.

Slide 17 - Diapositive

Tips
– Letters vergeten?
– Beginnen alle namen en zinnen met een hoofdletter?
– Heb je woorden aan elkaar geschreven die aan elkaar moeten?
– Heb je koppeltekens en trema’s gebruikt waar dat moet?
– Staan de leestekens op de goede plaats?

Slide 18 - Diapositive

Tips
– Welke werkwoorden zijn allemaal persoonsvormen?
– Zijn de persoonsvormen geschreven volgens de regels?
– Zijn de andere werkwoorden juist gespeld?


Slide 19 - Diapositive