Cette leçon contient 53 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.
La durée de la leçon est: 45 min
Éléments de cette leçon
Wiskunde hoofdstuk 9
herhaling
Slide 1 - Diapositive
In deze les
Gaan we de paragrafen 9,1 tm 9,5 herhalen d.m.v. vragen;
krijg je veel vragen over dit hoofdstuk;
gebruik kladpapier om de verhoudingtabellen op te schrijven zodat je eenvoudiger kunt uitrekenen
het is een oefening voor morgen= diagnostische toets.
Slide 2 - Diapositive
A
6
B
8
C
10
D
12
Slide 3 - Quiz
A
één tweede
B
vier achtste
C
drie tiende
D
vijf twaalfde
Slide 4 - Quiz
welke som is staat hier eigenlijk?
A
30 : 10 = 3
B
30 : 5 = 6
C
5 : 30 = 0,16666
D
30 : 1 = 30
Slide 5 - Quiz
In hoeveel stukken is de taart verdeeld?
A
in 4 stukken
B
in 3 stukken
C
in 2 stukken
D
niet verdeeld
Slide 6 - Quiz
1 4 Wat betekent drie vijfde deel? 2 5 3 6
A
drie van de vijf
B
vijf van de drie
Slide 7 - Quiz
1 4 bij welke breuk krijg 2 5 je het meeste? 3 6
A
vier vijfde
B
drie vijfde
C
twee zesde
D
twee achtste
Slide 8 - Quiz
wat is de goede berekening?
A
40 : 5 x 3 =
B
40 : 5 : 3=
Slide 9 - Quiz
welke berekening is goed?
A
15 : 5 x 2 =
B
15 : 5 : 2=
Slide 10 - Quiz
Wat betekent het als René korting krijgt?
A
ze moet meer betalen dan €80,00
B
Ze moet minder betalen dan €80,00
Slide 11 - Quiz
René wil deze laarsjes kopen. Hoeveel kosten de laarsjes ZONDER de korting?
A
€40,00
B
€80,00
Slide 12 - Quiz
Korting betekent dus....
A
minder betalen
B
meer betalen
Slide 13 - Quiz
Hoeveel % korting krijgt René als zij de laarsjes koopt?
A
€80,00
B
40%
Slide 14 - Quiz
Lies zegt tegen René: "De laarsjes kosten maar de helft ". Heeft Lies gelijk?
A
Ja
B
Nee
Slide 15 - Quiz
Moet René meer of minder dan de helft betalen?
A
meer
B
minder
Slide 16 - Quiz
Hoeveel € korting krijgt René?
A
10 % = € 8,00,
dus 40% is 4 x8 ,00 is €32,00
B
ze krijgt minder dan de helft korting dus €39,00
Slide 17 - Quiz
uitrekenen!
Je berekent eerst 1%= 80 : 100=€0,80 daarna bereken ik de korting
%
100%
1%
40%
€
€80
0,80
Slide 18 - Diapositive
Hoeveel korting krijg je in €
A
80% x 0,80=€64,00
B
40% x 0,80 = €32,00
Slide 19 - Quiz
Hoeveel moet je betalen als de korting er van af is?
A
€80,00 - 32 = €48,00
B
€80,00 - 64 = €16,00
Slide 20 - Quiz
Hoeveel vakjes moeten gekleurd worden om van de hele figuur in te kleuren?
43
A
9
B
15
C
12
D
18
Slide 21 - Quiz
Hoeveel procent van deze figuur is gekleurd? Rond af op één decimaal.
Slide 22 - Question ouverte
Geef van de bewering aan of deze juist of onjuist is.
is meer dan 17%
61
A
juist
B
onjuist
Slide 23 - Quiz
Geef van de bewering aan of deze juist of onjuist is.
66% is meer dan
32
A
juist
B
onjuist
Slide 24 - Quiz
3/10 deel is .....%
A
10%
B
20%
C
30%
D
0%
Slide 25 - Quiz
1/4 deel is .....%
A
50%
B
10%
C
40%
D
25%
Slide 26 - Quiz
1/5 deel is .....%
A
10%
B
20%
C
30%
D
50%
Slide 27 - Quiz
1/100 deel is .....%
A
1%
B
2%
C
10%
D
100%
Slide 28 - Quiz
maak van het percentage een breuk. 10 % =
A
één tiende deel = 1/10
B
twee tiende deel = 2/10
Slide 29 - Quiz
maak van het percentage een breuk. 25 % =
A
een vierde deel = 1/4
B
een tweede deel = 1/2
Slide 30 - Quiz
Slide 31 - Diapositive
Vertel zoveel mogelijk, van wat jij weet, over de verhoudingstabel.
Slide 32 - Question ouverte
Welke regel hoort er bij een verhoudingstabel?
A
Alles wat je boven de lijn doet, doe je ook onder de lijn.
B
Het aantal en % staan altijd door elkaar.
Slide 33 - Quiz
Waar of NIET waar? Na de 100 % ga ik eerst 1% berekenen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quiz
Wat moet er staan bij de x ...
A
1000
B
100
C
12
D
350
Slide 35 - Quiz
wat moet er staan bij de : ...
A
0,75
B
3
C
150
D
500
Slide 36 - Quiz
Wat reken je via 1?
A
Aantal mL
B
Prijs in euro
C
Allebei
D
Niks
Slide 37 - Quiz
Een woonzorgcentrum heeft 150 bewoners. Daarvan zijn er 108 ouder dan 80 jaar.
Waarom staat er 100 onder 150 in de tabel?
A
Omdat er 100 bewoners zijn
B
Omdat 150 bewoners
100% is.
C
Omdat je moet delen door 100
D
Omdat er 108 ouder zijn dan 80
Slide 38 - Quiz
Een woonzorgcentrum heeft 150 bewoners. Daarvan zijn er 108 ouder dan 80 jaar.
Hoe bereken je hoeveel procent ouder is dan 80?
A
150 : 108
B
100 : 108
C
100 : 1 x 108
D
100 : 150 x 108
Slide 39 - Quiz
Jolanda leest in een folder dat een rokje van €35,- nu maar €25 euro kost. Hoeveel euro korting is dat?
A
€15,-
B
€10,-
C
€25,-
D
€60,-
Slide 40 - Quiz
Jolanda leest in een folder dat een rokje van €35,- nu maar €25 euro kost.
Bereken hoeveel procent korting dat is. Rond af op hele procenten
A
29%
B
71%
C
10%
D
25%
Slide 41 - Quiz
'Handige percentages' Als je 10% van iets wilt uitrekenen dan kun je ....
A
Delen door 10
B
Delen door 100
C
Delen door 4
D
Keer 10 doen
Slide 42 - Quiz
'Handige percentages' Als je 25% van iets wilt uitrekenen dan kun je ....
A
Delen door 10
B
Delen door 100
C
Delen door 4
D
Keer 10 doen
Slide 43 - Quiz
'Handige percentages' Als je 40% van iets wilt uitrekenen dan kun je ....
A
Delen door 10 en dan keer 4
B
Delen door 100 dan
keer 3
C
Delen door 4 keer 10
D
Keer 10 doen
Slide 44 - Quiz
'Handige percentages' Als je 50% van iets wilt uitrekenen dan kun je ....
A
Delen door 4
B
Delen door 5
C
Delen door 2
D
keer 2 doen
Slide 45 - Quiz
Bereken het kortingsbedrag van het bureau
A
€35
B
€75
C
€60
D
€105
Slide 46 - Quiz
Bereken het kortingsbedrag van de shampoo
A
€3,10
B
€1,60
C
€0,80
D
€20
Slide 47 - Quiz
Bereken de nieuwe prijs van de sportschoenen
A
€20,-
B
€40,-
C
€60,-
D
€25,-
Slide 48 - Quiz
Bereken de nieuwe prijs van de televisie
A
€27,5
B
€250,-
C
€247,50
D
€147,50
Slide 49 - Quiz
Hoe bereken je de korting?
A
59 x 15
B
59 x 100 x 15
C
59 : 100
D
59 : 100 x 15
Slide 50 - Quiz
Hoe duur is de pannenset?
A
82,95
B
17,05
C
105
D
84
Slide 51 - Quiz
Een fiets van €879,- wordt 8% duurder Hoeveel procent moet je betalen
A
8
B
100
C
92
D
108
Slide 52 - Quiz
Esmee werkt in de vakantie in een supermarkt. Ze verdient daarmee €20,50 per dag. Ze is jarig geweest en krijgt 12% loonsverhoging. Wat gaat ze nu per dag verdienen?