2HV Ch4 les 4 Bijvoeglijk naamwoord

CH2 - Bron D
1 / 42
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 42 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 50 min

Éléments de cette leçon

CH2 - Bron D

Slide 1 - Diapositive

Programme
Vandaag: het bijvoeglijk naamwoord (Ch. 2, Bron D)

1. Presentie- & huiswerkcontrole
2. Uitleg + oefenen bijv. nw. in LessonUp
3. Rest van de les: werken aan huiswerk

Slide 2 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 3 - Diapositive

Wat is het bijv. nw. ook alweer?
Het bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord. Bijvoorbeeld:

- De mooie dag
- Mijn broer is groot.
- De rode auto.
- De tafel is schoon.

Slide 4 - Diapositive

Wat is géén bijvoeglijk naamwoord?

A
blauw
B
blond
C
lief
D
auto

Slide 5 - Quiz

Wat is géén bijvoeglijk naamwoord?
A
mooi
B
werken
C
gele
D
grappig

Slide 6 - Quiz

Nederlands
In het Nederlands is het bijvoeglijk naamwoord hetzelfde voor enkelvoud/meervoud, mannelijk/vrouwelijk. Bijvoorbeeld:

Mijn broer (man. ev.) is groot.
Mijn zus (vr. ev.) is groot.
Mijn broers (man. mv.) zijn groot.
Mijn zussen (vr. mv.) zijn groot.

Slide 7 - Diapositive

Frans
Maar, let op! In het Frans past het bijv. nw. zich aan aan het zelfstandig naamwoord. Kijk maar:

Mon frère est grand.                      = man. ev
Ma soeur est grande.                    = vr. ev
Mes frères sont grands.               = man. mv
Mes soeurs sont grandes.           = vr. mv

Slide 8 - Diapositive

mannelijk enkelvoud
vrouwelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud
grandes
grands
grand
grande

Slide 9 - Question de remorquage

Regel
De regel is dus als volgt:
- Bij man. ev. komt er niets bij
- Bij vr. ev. komt er –e bij
- Bij man. mv. komt er –s bij
- Bij vr. mv. komt er –es bij

Slide 10 - Diapositive

Voorbeeld:

Slide 11 - Diapositive

Geef de juiste vorm.

petit - vrouwelijk enkelvoud
A
petit
B
petite
C
petits
D
petites

Slide 12 - Quiz

Geef de juiste vorm.

noir - mannelijk meervoud
A
noir
B
noire
C
noirs
D
noires

Slide 13 - Quiz

Geef de juiste vorm.

blond - vrouwelijk meervoud
A
blond
B
blonde
C
blonds
D
blondes

Slide 14 - Quiz

Geef de juiste vorm.

vert - mannelijk enkelvoud
A
vert
B
verte
C
verts
D
vertes

Slide 15 - Quiz

Uitzondering 1:

Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –e? Dan hoef je in de vrouwelijke vorm er niet nog een extra –e bij te zetten.

Ties est timide.
Sophie est timide. (en niet: Sophie est timidee).
Ties est calme.
Sophie est calme. (en niet: Sophie est calmee).

Slide 16 - Diapositive

Wat is het Franse woord voor "verdrietig"?
A
calme
B
triste
C
drôle
D
sympa

Slide 17 - Quiz

Hoe zeg je:
Ties is verdrietig.
A
Ties est trist.
B
Ties est triste.
C
Ties est tristes.
D
Ties est trists.

Slide 18 - Quiz

Hoe zeg je:
Sophie is verdrietig.
A
Sophie est trist.
B
Sophie est tristee.
C
Sophie est triste.
D
Sophie est tristes.

Slide 19 - Quiz

Uitleg:
De basisvorm is: triste (verdrietig).
Bij Ties (mannelijk enkelvoud) komt er niets bij, dus het wordt:
Ties est triste.

Bij Sophie (vrouwelijk enkelvoud) komt er normaal gesproken een -e bij. Maar omdat triste al op een -e eindigt hoeft dat niet.
Dus ook hier: Sophie est triste.

Slide 20 - Diapositive

Uitzondering 2:
Eindigt een bijvoeglijk nw. al op een –s? Dan hoef je er bij man. mv. er niet nog een extra –s bij te zetten.

le garçon français
la fille française
les garçons français (en dus niet: françaiss)
les filles françaises

Slide 21 - Diapositive

Wat is het Franse woord voor "grijs"?
A
noir
B
vert
C
gris
D
gras

Slide 22 - Quiz

Hoe zeg je: "de grijze haren"?
Les cheveux (m mv) _________________
A
gris
B
grise
C
grises
D
griss

Slide 23 - Quiz

Uitleg
Cheveux = mannelijk meervoud.
Dus eigenlijk krijg je +s = griss.

Maar: door de uitzondering blijft het gris.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

mannelijk enkelvoud
vrouwelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud
belle
beau
belles
beaux
nouveau
nouvelle
nouveaux
nouvelles
vieille
vieux
vieilles
vieux

Slide 26 - Question de remorquage

Vertaal: Marie is mooi.
Marie est _______________________
A
belles
B
beau
C
beaux
D
belle

Slide 27 - Quiz

Vertaal: Mijn opa is oud.
Mon grand-père est __________________
A
vieux
B
vieille
C
vieu
D
vieilles

Slide 28 - Quiz

Vertaal: Mijn bril is nieuw.
Mes lunettes (v mv) sont _____________
A
nouveau
B
nouvelle
C
nouveaux
D
nouvelles

Slide 29 - Quiz

Plaats van het bijv. nw.
In het Frans komt het bijv. nw. na het zelfstandig naamwoord (bijvoorbeeld: le chat gris), behalve bij onderstaande vormen.
Daar staan ze vóór het zelfst. nw.

bon (goed), beau (mooi), grand (groot), nouveau (nieuw), petit (klein), vieux (oud).

Dus: le grand frère, la petite soeur, maar la soeur adorable en le frère sportif

Slide 30 - Diapositive

Tips!
Tenslotte gaan we het hebben over de volgende vraag: 
hoe weet je nou welke van de 4 vormen (niks, -e, -s of -es) je moet kiezen? 
Oftewel: is het m-ev / v-ev / m-mv / v-mv?

Slide 31 - Diapositive

Tips!
Tip: let op aanwijzingen in de zin.

1. Lidwoorden:
Le = mannelijk enkelvoud   
La = vrouwelijk enkelvoud
L' = enkelvoud (kan man. en vr. zijn: zoek op in je voca lijst welke vd 2 het is)     
Les = meervoud (kan man. en vr. zijn: zoek op je in voca lijst welke vd 2 het is) 
Un = mannelijk enkelvoud
Une = vrouwelijk enkelvoud


Slide 32 - Diapositive

Tips!
Tip: let op aanwijzingen in de zin.

2. Bezittelijk voornaamwoorden:
Mon / ma / mes (mijn)
Mon = mannelijk enkelvoud
Ma = vrouwelijk enkelvoud
Mes = meervoud (kan zowel mannelijk als vrouwelijk zijn)
--> Zelfde geldt voor ton / ta / tes, son / sa / ses, etc.


Slide 33 - Diapositive

mannelijk enkelvoud
vrouwelijk enkelvoud
mannelijk meervoud
vrouwelijk meervoud
une
un
la
l'
mon
mes
les
ma
le

Slide 34 - Question de remorquage

(grote)
Elles vont à une _______ école _______
A
une grande école
B
une école grande
C
une grand école
D
une école grand

Slide 35 - Quiz

(oude)
J'ai un _____ prof ________
A
un prof vieux
B
un prof vieille
C
un vieux prof
D
un vieille prof

Slide 36 - Quiz

(sportief)
C'est un ________ garçon ________
A
un garçon sportif
B
un garçon sportive
C
un sportif garçon
D
un sportive garçon

Slide 37 - Quiz

Fin!




Klaar!
Je kunt nu online aan de slag met het huiswerk:
Chapitre 2 - Bron D

Slide 38 - Diapositive

Regelmatige werkwoorden op -er

Zie Ch. 2, Bron H

Slide 39 - Diapositive

Het bijvoeglijk naamwoord

Slide 40 - Diapositive

Slide 41 - Diapositive

1VE
Huiswerk:
Maken: Chapitre 5, Bron D 

(als je boek B niet bij je hebt kan het ook online)

Slide 42 - Diapositive