HS 6 Formuleren

HS 6 Formuleren
Verwijswoorden
1 / 14
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 14 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

HS 6 Formuleren
Verwijswoorden

Slide 1 - Diapositive

Leerdoelen
  • Je weet wat verwijswoorden zijn.
  • Je weet verwijswoorden te herkennen in de zin.
  • Je weet waar je verwijswoorden voor gebruikt. 

Slide 2 - Diapositive

Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen naar iets wat eerder genoemd is. 
VB: deze, die, dit, dat, hij, hem, zij, ze, haar en het.

Deze les krijg je uitleg over de verwijswoorden wat, hen/hun,  wie en waar + voorzetsel.

Slide 3 - Diapositive

Verwijswoord 'wat'
  • Je gebruikt het verwijswoord wat om te verwijzen naar:
- dat, datgene; Dat wat je nu beweert, lijkt mij volkomen onzinnig.
- de onbepaalde voornaamwoorden alles, iets, niets; Alles wat de spion had gezien, moest hij weer  vergeten.
- een overtreffende trap; Bungeejumpen is het spannendste wat ik ooit heb gedaan.
- een hele zin; Het regent nu al dagen, wat erg slecht is voor de  oogst.

Slide 4 - Diapositive

Verwijswoorden 'hen' & 'hun'
  • Je gebruikt hen als lijdend voorwerp en na een voorzetsel. Het verwijswoord hun gebruik je als meewerkend voorwerp.

Rob en Maurice zouden eergisteren op vakantie gaan. Toch heb ik hen (lv) nog gezien. 

Wat (of soms wie) heb ik gezien? = hen

Mijn jongere broertjes wilden graag muziek op hun kamer. Daarom heb ik hun(mv) mijn oude radio gegeven. 

Aan of  voor wie heb ik mijn oude radio gegeven? = hun

Slide 5 - Diapositive

Verwijswoorden 'wie' en 'waar' + voorzetsel
  • Naar dieren en dingen verwijs je met daar/ waar + voorzetsel (daarmee, waarvan), naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie ( met wie,  van wie).

De jongen met wie ik op vakantie ga, komt uit Apeldoorn, de auto waarmee we reizen, uit Utrecht. 

Slide 6 - Diapositive

Vul op de puntjes de juiste verwijswoorden in.


Kies uit deze, die, dit, dat, hij, hem, zij, ze, haar, het, hen, hun.


LET OP! Soms zijn er meerdere mogelijkheden

Slide 7 - Diapositive

Jij wilt de skelter ...daar staat kopen, maar ... lijkt me niet slim

Slide 8 - Question ouverte

De politie is boom, omdat ... geen telefoons meer mag aftappen.

Slide 9 - Question ouverte

Die poster vind ik wel mooi, maar ... lijkt me niet slim.

Slide 10 - Question ouverte

Hoewel het voorstel redelijk leek, wou de partij ...niet aannemen.

Slide 11 - Question ouverte

Dat tentje bevalt me wel, maar ...hier is echt te klein

Slide 12 - Question ouverte

De rederij heeft ... schepen voor onderhoud naar Texel gestuurd.

Slide 13 - Question ouverte

HW 23
  • Maken spelling opdrachten 1 t/m 3 + 8 t/m 10 blz. 241 t/m 244
  • Maken formuleren opdrachten 1 t/m 3  blz. 245 + 246. LET OP! Opdr. 1  heb je zojuist al gedaan.

Volgende week --> Herhalen hs 6 (week 24)

Slide 14 - Diapositive