Woordenschat en Formuleren hoofdstuk 6

Leerlingenquête
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 3 vidéos.

Éléments de cette leçon

Leerlingenquête

Slide 1 - Diapositive

Huiswerk 
De volgende leerlingen hebben het huiswerk niet af:

Formuleren hs 5: Stan, Annaly, Jayden, Lars, Luc, Max, Ivar, Maeve, Melanie
Woordenschat hs 6: Jens, Stan, Annaly, Mare, Jayden, Luc, Ceylan, Ivar, Maeve, Melanie

Slide 2 - Diapositive

En nu...
TL
- had je je huiswerk niet af? Maak het eerst af.
- kijk bij Woordenschat hs 5 en 6 of je nog opdrachten opnieuw moet maken
- maak van Woordenschat hs 5 en 6 de opdrachten bij 'extra opdrachten' en 'trainen'

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Formuleren hs 5, opdracht 6

Slide 5 - Diapositive

Gebruik www.woorden.org voor het zoeken naar gezegdes en uitdrukkingen

Slide 6 - Diapositive

Woordenschat en Formuleren hoofdstuk 6
Methode: 1havo/vwo

- Woordenschat hoofdstuk 6, blz. 174

- Formuleren hoofdstuk 6, 
blz. 182

Slide 7 - Diapositive

Lesdoelen Woordenschat hoofdstuk 6

- Ik kan woordbetekenissen in de tekst zoeken met behulp van afbeeldingen

- Ik ken de betekenis van alle woorden en uitdrukkingen uit de paragraaf.

Slide 8 - Diapositive

Woordraadstrategie: bekijk de afbeelding
Bij veel teksten staat een illustratie of afbeelding (een tekening, een foto, een diagram, een grafiek). 
Vaak staat die er om de tekst te verfraaien (mooier te maken) of om extra informatie te geven. Soms kan de afbeelding je ook helpen om een onbekend of moeilijk woord uit de tekst te begrijpen.

Slide 9 - Diapositive

Voorbeeld van een diagram

Slide 10 - Diapositive

Lesdoel Formuleren hoofdstuk 6

- Ik ken de regels voor het gebruik van de verwijswoorden hun/hen, dat/wat en waarmee/met wie

Slide 11 - Diapositive

hun of hen?

Je gebruikt hen..
- als het een lijdend voorwerp is. Voorbeeld: Ik zie hen buitenspelen.
- na een voorzetsel. Voorzetsels zijn woorden als in, achter, aan, onder, op, naast, etc. Voorbeeld: Ik geef de boeken aan hen.

Je gebruikt hun...
- als het een meewerkend voorwerp is zonder voorzetsel ervoor. Voorbeeld: Hij geeft hun de bos bloemen. (aan wie? hun is dus meewerkend voorwerp en er staat geen voorzetsel voor).

Slide 12 - Diapositive

0

Slide 13 - Vidéo

Slide 14 - Vidéo

                                                                     Dat of wat?

Je gebruikt dat...
- als je verwijst naar een onzijdig woord (een 'het-woord'). Het raam - dat raam, het voorwerp - dat voorwerp.


Je gebruikt wat...
 - na onbepaalde voornaamwoorden: alles, iets, niets, veel, het enige.
Voorbeeld: Alles wat hij wist, schreef hij op.
- na een overtreffende trap: het mooiste, het aardigste, het grootste.
Voorbeeld: Dit is het mooiste wat ik ooit heb gezien.
- als je verwijst naar dat of datgene:
Voorbeeld: Dat wat ik vergeten ben, zal ik noteren. Datgene wat ik vergeten ben...
- als wat terugverwijst naar een voorafgaande zin.
Voorbeeld: Wij gaan komende zomer weer kamperen, wat ik heel fijn vind.

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Vidéo

waar+voorzetsel of voorzetsel+wie?
- Naar dieren en dingen verwijs je met daar/waar + voorzetsel (waarmee, waarvan).
Voorbeeld: Het hondje waarmee ik op de foto sta, is van de buren.

- Naar mensen verwijs je met voorzetsel + wie (over wie, van wie, met wie).
Voorbeeld: De vrouw met wie ik op de foto sta, 
is mijn buurvrouw.

Slide 17 - Diapositive

Mijn moeder gaf ... het zakgeld.
A
hun
B
hen

Slide 18 - Quiz

Juiste antwoord: hun
Mijn moeder gaf hun het zakgeld.

Het woordje 'hun' is hier meewerkend voorwerp  (aan wie gaf mijn moeder het zakgeld? ) en er staat geen voorzetsel voor.

Slide 19 - Diapositive

Waarom gaf jij die boeken aan ...?
A
hun
B
hen

Slide 20 - Quiz

Juiste antwoord: hen
Waarom gaf jij die boeken aan hen?

Na een voorzetsel gebruik je 'hen' (het woordje 'aan' is een voorzetsel).

Slide 21 - Diapositive

Zoek je de buurjongens? Ik zag ... net nog buiten op het plein.
A
hun
B
hen

Slide 22 - Quiz

Juiste antwoord: hen
Zoek je de buurjongens? Ik zag hen net nog buiten op het plein.

Hen is hier lijdend voorwerp (wie of wat zag ik op het plein?).

Slide 23 - Diapositive


Bungeejumpen is het spectaculairste ..... ik ooit gedaan heb.
A
wat
B
dat

Slide 24 - Quiz

Juiste antwoord: wat
Bungeejumpen is het spectaculairste wat ik ooit gedaan heb.

'het spectaculairste' is een overtreffende trap. Na een overtreffende trap krijg je 'wat'. 

Slide 25 - Diapositive

Mijn broer maakt altijd veel lawaai, ... ik irritant vind.
A
wat
B
dat

Slide 26 - Quiz

Juiste antwoord: wat
Mijn broer maakt altijd veel lawaai, wat ik irritant vind.

Als je terugverwijst naar een hele zin, gebruik je wat. In dit geval verwijs je terug naar 'mijn broer maakt altijd veel lawaai'.

Slide 27 - Diapositive

Het huis ... je daar ziet, is mijn huis.
A
wat
B
dat

Slide 28 - Quiz

Juiste antwoord: dat
Het huis dat je daar ziet, is mijn huis.

'Dat' verwijst naar het woordje 'huis'. Het huis is een onzijdig woord, omdat het een 'het-woord' is. Naar onzijdige woorden verwijs je met 'dat'.

Slide 29 - Diapositive

En nu...
- had je je huiswerk niet af? Maak het eerst af.
- kijk bij Woordenschat hs 5 en 6 en Formuleren hs 5  of je nog opdrachten opnieuw moet maken
- maak Formuleren hs 6
- maak van Formuleren hs 5 en Woordenschat hs 5 en 6 'extra opdrachten' en 'trainen'

Slide 30 - Diapositive

Slide 31 - Diapositive