Quiz Taaltalent1 H6 en H7

Hebben of zijn?
Leo en Marie _____ naar Frankrijk gefietst
A
hebben
B
zijn
1 / 20
suivant
Slide 1: Quiz
BasisschoolMiddelbare school

Cette leçon contient 20 diapositives, avec quiz interactifs.

Éléments de cette leçon

Hebben of zijn?
Leo en Marie _____ naar Frankrijk gefietst
A
hebben
B
zijn

Slide 1 - Quiz

Leo en Marie ____op vakantie in Frankrijk veel gefietst.
A
zijn
B
hebben

Slide 2 - Quiz

Wat is juist?
A
Hij hebt een mooie fiets.
B
Hij heeft een mooie fiets.
C
Hij is een mooie fiets.
D
Hij hebben een mooie fiets.

Slide 3 - Quiz

Wat is juist?
A
Ik ben vandaag naar school zijn.
B
Ik heb vandaag naar school geweest.
C
Ik heb vandaag naar school gezijn.
D
Ik ben vandaag naar school geweest.

Slide 4 - Quiz

Een voltooid deelwoord begint altijd met ge-
A
waar
B
niet waar

Slide 5 - Quiz

WAT IS DE JUISTE VOLGORDE?
1. Tenslotte ga ik om 23.00 uur slapen.
2. Dan ga ik ontbijten en douchen.
3. Eerst word ik om 8.00 uur wakker.
4. Daarna ga ik de hele dag werken.

A
1,2,3,4
B
4,1,2,3
C
3,2,4,1
D
2,4,1,3

Slide 6 - Quiz

Kijk naar het voltooid deelwoord (perfectum)
Wat is NIET juist?
A
Ik heb gefietst
B
Ik heb gelopen
C
Ik heb gedeeld
D
Ik heb geleert

Slide 7 - Quiz

Kijk naar het voltooid deelwoord (perfectum):
Wat is NIET juist?
A
Ik heb mijn huis opgeruimd.
B
Ik heb vanochtend ontbeten.
C
Ik heb al veel gereist.
D
Ik heb vandaag gedoucht.

Slide 8 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Wat is dit?
A
Een vrijstaand huis
B
Een rijtjeshuis
C
Een flatgebouw

Slide 9 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Wat is dit?
A
Een rijtjeshuis.
B
Een hoekhuis
C
Een appartement

Slide 10 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Welk woord hoort hier NIET bij?
A
De wastafel
B
De douche
C
Binnen
D
Het bed

Slide 11 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Welk woord hoort er NIET bij?
A
Afwassen
B
Het huishouden doen
C
De kleren
D
De was doen

Slide 12 - Quiz

Kijk naar de afbeelding.
Wat hoort er NIET bij?
A
wakker worden
B
ontbijten
C
's middags
D
douchen

Slide 13 - Quiz

In welke zin staat GEEN scheidbaar werkwoord?
A
Ik ga in de zomer op vakantie.
B
Ga jij het eten klaarmaken?
C
Ik ruim mijn huis in het weekend op.
D
Ik ben 5 kg afgevallen.

Slide 14 - Quiz

Welke zin is GOED?
A
Kun jij laten de hond uit?
B
Wil jij de televisie even zetten aan?
C
In het weekend staan we heel laat op.
D
Ik was af iedere dag.

Slide 15 - Quiz

Welke zin is GOED?
A
Op mijn verjaardag ik eet taart.
B
In mijn straat staan mooie huizen.
C
Tijdens de les wij leren Nederlands
D
Om drie uur 's middags hij gaat naar huis.

Slide 16 - Quiz

Welke zin is GOED?
A
In het weekend kun je veel dingen doen.
B
Gisteren Marco heeft met vrienden gesport.
C
Vanavond ik doe helemaal niets meer.
D
Marco en Ria over hun weekend praten.

Slide 17 - Quiz

Welke zin is FOUT?
A
Morgen neem ik de bus naar Amsterdam.
B
's Middags spelen onze kinderen samen.
C
Op de markt koop ik vers fruit.
D
Morgen mijn nieuwe collega begint.

Slide 18 - Quiz

Kijk van links naar rechts.
Welk woord past hierbij?
A
aankomen
B
afvallen
C
wassen
D
leegmaken

Slide 19 - Quiz

Welk woord past hierbij?
A
stofzuigen
B
strijken
C
poetsen
D
de was doen

Slide 20 - Quiz