bijles 13 april

I go. 
He sees me.
My house. 
It's mine
You see....
They gave you...
Your car.
It's yours. 
He buys
They talked to him
His dog.
It's his.
She talks.
They saw her.
Her dog.
It's hers
It freezes.
We talked about it.
Its tail. 
Onderwerp
wie of wat doet iets?
lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
bezit vnw MET zelfstandig nw
bezit vnw ZONDER 
zelfstandig nw
1 / 25
suivant
Slide 1: Diapositive
EngelsMBOStudiejaar 1

Cette leçon contient 25 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

I go. 
He sees me.
My house. 
It's mine
You see....
They gave you...
Your car.
It's yours. 
He buys
They talked to him
His dog.
It's his.
She talks.
They saw her.
Her dog.
It's hers
It freezes.
We talked about it.
Its tail. 
Onderwerp
wie of wat doet iets?
lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
bezit vnw MET zelfstandig nw
bezit vnw ZONDER 
zelfstandig nw

Slide 1 - Diapositive

Onderwerp
wie of wat doet iets?
lijdend voorwerp of meewerkend voorwerp
bezit vnw MET zelfstandig nw
bezit vnw ZONDER 
zelfstandig nw
We go to ..
They visited us.
It's our chair.
It's ours.
You work...
We gave you the job.
It's your job.
It's yours.
They laugh at...
We saw them laughing.
It's their joke.
It's theirs

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Vidéo

Wederkerende werkwoorden
I can hear myself talking. 
You see yourself in the mirror.
He gave himself a new phone. 
She played herself in that move.
The dog helped itself to some food. 

De zinsopbouw is steeds:
Onderwerp (wie of wat) - werkwoord - lijdend voorwerp
Het onderwerp (wie of wat) komt terug als lijdend voorwerp. Daarom heten deze woorden: wederkerende = terugkerende voornaamwoorden. 

Slide 4 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
We must prepare ourselves for a serious problem. 
You can all enjoy it for youselves in a minute. 
Can 15-year-olds take care of themselves
Enkelvoud self             Meervoud selves
De zinsopbouw is steeds:
Onderwerp (wie of wat) - werkwoord - lijdend voorwerp
Het onderwerp (wie of wat) komt terug als lijdend voorwerp. Daarom heten deze woorden: wederkerende = terugkerende voornaamwoorden. 

Slide 5 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Werkwoorden waarbij het logisch is dat je dat bij jezelf doet, hebben in het Engels (vaak) geen lijdend voorwerp, dus geen wederkerend voornaamwoord. 
Ik was me na het sporten. 
I wash after working out. 
Hij scheert zich.
He shaves.
Wij moeten ons haasten.
We need to hurry. 
Jij herinnert je vast wel..
You probably remember..

Slide 6 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Werkwoorden waarbij het logisch is dat je dat bij jezelf doet, hebben in het Engels (vaak) geen lijdend voorwerp, dus geen wederkerend voornaamwoord. 
TENZIJ........ Je er juist de nadruk op wilt leggen. 
My oldest dressed himself!!!
Mijn oudste heeft zichzelf aangekleed. 
She did it herself!!!
Ze heeft het zelf gedaan. 

Slide 7 - Diapositive

Wederkerende werkwoorden
Werkwoorden waarbij het logisch is dat je dat bij jezelf doet, hebben in het Engels (vaak) geen lijdend voorwerp, dus geen wederkerend voornaamwoord. 
Dit geldt ook voor werkwoorden waarbij je het niet alleen kunt doen. Bijvoorbeeld, kiss, meet, hug, embrace.
Zij ontmoetten elkaar op het feest. 
They met at the party. 
Wij omarmden elkaar. 
We embraced. 

Slide 8 - Diapositive

Wederkerige werkwoorden
Each other: precies 2 mensen
One another: 3 of meer mensen

Elizabeth and Philip first saw each other at a wedding. 
They trade games with one another. 

Slide 9 - Diapositive

The neighbours are missing one of _____ bikes.
A
them
B
theirs
C
their

Slide 10 - Quiz

Instead of asking my for help, he carried the groceries (= boodschappen) _______
A
himself
B
themselves
C
herself

Slide 11 - Quiz

In our team we help
A
ourselves
B
each other
C
one another

Slide 12 - Quiz

I decided to treat (trakteren) _____ to a pizza quattro stagioni.
A
me
B
myself
C
my

Slide 13 - Quiz

Some students didn't remember _____ the date of the test.
A
themselves
B
_____ (niets)
C
them

Slide 14 - Quiz

The lion can defend (= verdedigen) _____
A
himself
B
him
C
itself

Slide 15 - Quiz

My mother often talks to _____
A
herself
B
hers
C
her

Slide 16 - Quiz

Present simple
Next slide: link to exercise with present simple. 

Slide 17 - Diapositive

Slide 18 - Lien

Slide 19 - Lien

Slide 20 - Lien

Slide 21 - Lien

Appeal
Venom
Glass jar
Ruler
to urge
Flight attendant
Capital
Oproep
Gif, giftig
Glazen pot
Liniaal
Op het hart drukken, dringend adviseren
Steward
stewardess
Hoofdstad

Slide 22 - Question de remorquage

Human trafficker
To be concerned
Applicants
Applications
Hazardous materials
Chest
Stroke
Mensenhandelaar
Zich zorgen maken
Sollicitanten
Toepassingen
manieren waarop je iets kunt gebruiken
Gevaarlijke stoffen
Borst
Beroerte

Slide 23 - Question de remorquage

To conduct a test
To recall
Bowl
Gestures
Scientist
Facial expressions
Een test uitvoeren
zich herinneren
Schaal
Gebaren
Wetenschapper
Gezichtsuitdrukkingen

Slide 24 - Question de remorquage

Consciousness
Astonishing
To allow
Arteries
Toxic
Bewustzijn
Verbazingwekkend
Toestaan, in staat stellen
Slagaders
Giftig

Slide 25 - Question de remorquage