Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.
La durée de la leçon est: 30 min
Éléments de cette leçon
EC5_Winstberekening van een bedrijf
Slide 1 - Diapositive
Leerdoelen:
Ik weet wanneer een bedrijf in de collectieve sector of particuliere sector zit.
Ik ken het begrip omzet en kan ode omzet uitrekenen.
Ik ken het begrip afzet.
Ik weet wat het verschil tussen nettowinst en brutowinst is en ik kan deze type winsten berekenen van een bedrijf.
Slide 2 - Diapositive
Particuliere en collectieve sector:
Particuliere sector:
Bedrijven die winst willen maken
Collectieve sector:
Bedrijven die geen winst willen maken
Slide 3 - Diapositive
De omzet is:
Het totale bedrag wat een bedrijf per week, maand of jaar ontvangt.
Dit iets anders dan winst.
Van de omzet moet alles betaalt worden en als de omzet hoger is dan al het geld wat een bedrijf in een maand uitgeeft heb je pas winst.
Als de omzet in januari €20.000,00 was, dan betekent dit dat een bedrijf €20.000,00 heeft gekregen van klanten.
Formule= Afzet x verkoopprijs
Slide 4 - Diapositive
Je verkoopt 40 hamburgers op zaterdagmiddag. Je krijgt voor elke hamburger €1,75. Wat is je omzet? Formule= Afzet x verkoopprijs
Slide 5 - Question ouverte
Voordat je de winst kunt leren uitrekenen, moet je een aantal begrippen kennen.
Afzet: Het aantal producten dat je verkoopt
Inkoopkosten: Het geld wat een bedrijf heeft betaalt voor de producten zie ze hebben moeten inkopen.
Brutowinst: De omzet – inkoopkosten. Dit is de winst waarmee je alle bedrijfskosten nog moet betalen. Dus dit is niet je werkelijke winst
Bedrijfskosten: De kosten die een bedrijf moet betalen om een bedrijf te runnen. Voorbeelden zijn huur voor pand, loonkosten en elektriciteit.
Nettowinst: De echt daadwerkelijk winst en dus het geld wat de eigenaar overhoud om uit te geven aan dure auto’s en vakanties.
Slide 6 - Diapositive
De winst uitrekenen
Hoe berekenen we de winst:
Formules:
Inkoopkosten: Afzet x inkoopprijs
Brutowinst: Omzet – inkoopwaarde
Bedrijfskosten: Alle kosten die niet bij inkoop horen bij elkaar optellen
Nettowinst (de echt winst): Brutowinst - bedrijfskosten
Slide 7 - Diapositive
Voorbeeldvraag 1 De Hubo heeft gereedschap verkocht voor €850,00. Om dit gereedschap te verkopen heeft de Hubo het eerst moeten inkopen voor €550,00. Daarnaast hielp iemand je bij het verkopen van het gereedschap. Hij krijgt €65,00 loon. Hoeveel euro brutowinst heeft het bedrijf gemaakt? (rond af met 2 cijfers achter de komma)
Slide 8 - Question ouverte
Voorbeeldvraag 2 De Hubo heeft gereedschap verkocht voor €850,00. Om dit gereedschap te verkopen heeft de Hubo het eerst moeten inkopen voor €550,00. Daarnaast hielp iemand je bij het verkopen van het gereedschap. Hij krijgt €65,00 loon. Hoeveel euro nettowinst heeft het bedrijf gemaakt? (rond af met 2 cijfers achter de komma)
Slide 9 - Question ouverte
2 categorieën aan kosten
Vaste kosten:
Kosten die een bedrijf altijd heeft en de hoogte er van is niet afhankelijk van de hoeveelheid producten die een bedrijf verkoopt.
Variabele kosten:
Kosten die een bedrijf niet heeft wanneer ze niks verkopen. Deze kosten zijn wel afhankelijk van de hoeveelheid producten die een bedrijf verkoopt.