H2.7 Grammatica - zinsdelen

H1.3 Lezen
Kun jij 
 drie
katten
vinden?
1 / 28
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

Cette leçon contient 28 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

H1.3 Lezen
Kun jij 
 drie
katten
vinden?

Slide 1 - Diapositive

Programma
  • Terugblik vorige les
  • Nakijken opdrachten t/m 7
  • Uitleg lijdend voorwerp
  • Zelfstandig werken
  • Afsluiting

Slide 2 - Diapositive

Lesdoelen
H2.7 Grammatica - zinsdelen
  • Je leert hoe je het werkwoordelijk gezegde vindt;
  • Je leert hoe je het onderwerp van de zin vindt;
  • Je leert hoe je het lijdend voorwerp van de zin vindt.

Slide 3 - Diapositive

Terugblik
  • We kunnen een zin verdelen in zinsdelen
  • We kunnen de pv en het o herkennen in de zin
  • We kunnen het werkwoordelijk gezegde herkennen in de zin

Slide 4 - Diapositive

Wat is volgens jou het werkwoordelijk gezegde?

Slide 5 - Question ouverte

Het werkwoordelijk gezegde
Het werkwoordelijk gezegde (wg) bestaat uit:

1. de persoonsvorm
2. alle andere werkwoorden in de zin
3. te en aan het als deze voor een werkwoord staan

Slide 6 - Diapositive

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Wij zouden op de fiets naar huis gaan.
A
fiets
B
zouden
C
zouden gaan
D
zouden op de fiets gaan

Slide 7 - Quiz

Goed of fout? Het werkwoordelijk gezegde is altijd hetzelfde als de persoonsvorm.
A
Goed
B
Fout
C

Slide 8 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?
De leerlingen waren de toets aan het maken.
A
waren
B
waren maken
C
waren het SO maken
D
waren aan het maken

Slide 9 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Die verdediger speelde tachtig minuten mee tijdens de wedstrijd.
A
speelde
B
speelde mee
C
die verdediger
D
speelde tijdens de wedstrijd

Slide 10 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Welk deel van de stad werd door de orkaan verwoest?
A
werd verwoest
B
werd
C
verwoest
D
werd door de orkaan verwoest

Slide 11 - Quiz

Wat is het werkwoordelijk gezegde?

Tijdens het eten heeft mijn vader de krant voorgelezen.
A
heeft
B
heeft de krant voorgelezen
C
heeft voorgelezen

Slide 12 - Quiz

Noem 3 dingen die bij het werkwoordelijk gezegde horen.

Slide 13 - Question ouverte

Lijdend voorwerp (LV)
Het lijdend voorwerp is het voorwerp dat het onderwerp nodig heeft om de handelng uit te voeren.

Bij sommige werkwoorden bestaat de basiszin uit drie zinsdelen en dan is het derde zinsdeel het lijdend voorwerp.
Vragen: Wat is de handeling? Wie voert de handeling uit? Wat is nodig bij de handeling?

Slide 14 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
wie/wat + wg + onderwerp = lijdend voorwerp. 
Wie of wat
+
wg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=

Slide 15 - Diapositive

Mijn vader
leest
de krant.
Onderwerp
Persoonsvorm
Lijdend Voorwerp

Slide 16 - Question de remorquage

Lijdend voorwerp (LV)
Je stelt de vraag: wie/wat + wg + ow?
Het antwoord is het lijdend voorwerp.

Let op: het lijdend voorwerp begint 
NOOIT met een voorzetsel!

Slide 17 - Diapositive

Wat is het lijdend voorwerp?
.
Het lijdend voorwerp
De handbaltrainer
zet
het wedstrijdschema
op Facebook.

Slide 18 - Question de remorquage

Wat is het lijdend voorwerp?
gekeken.
Het lijdend voorwerp
We 
hebben
vanavond
een serie 

Slide 19 - Question de remorquage

Moeder kookte een heerlijke maaltijd.
Ik zie haar.
Wij geven jullie een bos bloemen.
Heb je aan je ouders geschreven?
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp
Lijdend voorwerp
Geen lijdend voorwerp

Slide 20 - Question de remorquage

lijdend voorwerp
Mijn iPad
heb
ik
het tweede uur
aan Joey
uitgeleend.

Slide 21 - Question de remorquage

Een lijdend voorwerp ...
A
... kan met een voorzetsel beginnen.
B
... begint nooit met een voorzetsel.

Slide 22 - Quiz

Welke opgaven moeten we maken?​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Welke opgaven
B
we
C
moeten maken
D
zit er niet in

Slide 23 - Quiz

Onze leraar verzamelt oude lp’s.​

Wat is het lijdend voorwerp?
A
Onze leraar
B
verzamelt
C
oude lp's
D
lp's

Slide 24 - Quiz

De verliefde jongen kocht een roos.

Wat is het lijdend voorwerp?
A
De verliefde jongen
B
kocht
C
een roos
D
zit er niet in

Slide 25 - Quiz

Gisteren heeft mijn moeder alle shirts van ons elftal gewassen.
Wat is 'alle shirts van ons elftal'?
A
wwg
B
ond
C
lv
D
az

Slide 26 - Quiz

Aan de slag!
Zelfstandig:
H2.7 maken opdracht t/m 10 

Slide 27 - Diapositive

Hoe vind je het lijdend voorwerp? 
Wie of wat
+
wwg
+
lijdend voorwerp
onderwerp
=
Wie of wat           geven                de kinderen =
                                   
                              bloemen

Slide 28 - Diapositive