chapitre 3 herhabcdg

Salut V2B
1 / 31
suivant
Slide 1: Diapositive
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 31 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

Salut V2B

Slide 1 - Diapositive

VWO 2 chap 3 ABCD
Bonjour mes élèves . Vandaag gaan we de stof herhalen  voor de toets en we herhalen de werkwoorden op -ir. dit hoort niet bij de toets van as maandag.
Wat wel gevraagd gaat worden , zijn signaalwoorden.
deze kun je vinden online bij oefening 10.
Als het goed is, hebben jullie deze oefening al heel lang geleden gemaakt.

Slide 2 - Diapositive

We beginnen nu met de herhaling van de imparfait en de werkwoorden op -ir. 

Slide 3 - Diapositive

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Tu (regarder) regardais

Nous (chercher) cherchions

Marc (trouver) trouvait

Vous (aller) alliez

Laura et Joey (travailler) travaillaient

Slide 4 - Diapositive

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait

Nous (avoir) avions

Je (vouloir) voulais

Vous (faire) faisiez

Elle (être*) était               "ét" is de stam



Slide 5 - Diapositive

Let op

Er is = il y a    (avoir)

Er was = il y avait

Slide 6 - Diapositive

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait.
Je (faire)

Slide 7 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Nous (être)

Slide 8 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Vous (aimer)

Slide 9 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Elle (avoir)

Slide 10 - Question ouverte

Zet het werkwoord tussen haakjes in de imparfait
Gijs et Danique (vouloir)

Slide 11 - Question ouverte

wat zijn signaalwoorden?
A
woorden die zinnen en alinea's aan elkaar plakken
B
woorden die wat feller gedrukt zijn in een tekst
C
woorden die kopjes van een alinea signaleert
D
je kunt van 2 korte zinnen hiermee 1 zin maken

Slide 12 - Quiz

Noem 3 signaalwoorden die een verband met "" aangeven

Slide 13 - Question ouverte

signaalwoorden

Je kunt van twee korte zinnen één zin maken. Je plakt ze dan aan elkaar vast met een signaalwoord. Bijvoorbeeld zo: Je ne vais pas au cinéma parce que je n’ai plus d’argent. In deze zin is parce que het signaalwoord.

Andere veelgebruikte signaalwoorden zijn: et, mais en donc.

Signaalwoorden worden ook gebruikt om alinea’s aan elkaar kunt plakken. Ze geven het verband weer.

Slide 14 - Diapositive

verschillende verbanden
opsomming          et (en), aussi (ook), de plus (bovendien), par exemple (bijvoorbeeld)
reden       parce que (omdat), car (want), comme (aan het begin van de zin: omdat), c’est pourquoi (daarom), donc (dus), alors (dus)
gevolg         c’est pourquoi (daarom), donc (dus), alors (dus)
tegenstelling     mais (maar), au contraire (integendeel), par contre (daarentegen)
doel pour (om te)
conclusie    enfin (eindelijk), en conclusion (concluderend), bref (kortom), en général (in het algemeen)
tijd       d’abord (eerst), ensuite (vervolgens), finalement (uiteindelijk), avant (voor), après (nadat), puis (dan), pendant que (terwijl), souvent (vaak)

Slide 15 - Diapositive

welke woorden hebben met een "opsomming" te maken
A
enfin, en général, pour résumer
B
par exemple, en plus, également, aussi, et
C
parce que, car, comme
D
mais, par contre

Slide 16 - Quiz

Signaalwoorden=> blz. 99 WB

Slide 17 - Diapositive

LES VERBES EN "IR"

(kiezen) choisir

(eindigen)  finir

(groeien) grandir

(blozen) rougir                                        leer deze werkwoord (N-F)

(nadenken) réfléchir

(slagen) réussir

(invullen) remplir

Slide 18 - Diapositive

LES VERBES EN "IR"

Le présent


1. IR eraf

2. je houdt de stam over

3. juiste uitgang erachter (is/is/it/issons/issez/issent)

Slide 19 - Diapositive

LES VERBES EN "IR"

Le passé composé

1. vorm van avoir

2. voltooid deelwoord van choisir is "choisi"


Het voltooid deelwoord van ww-ir:

stam+i   (choisi/fini/grandi/rempli/réussi/réfléchi)


Slide 20 - Diapositive

LES VERBES EN "IR"

L'imparfait

1. nous-vorm van het werkwoord in de présent

2. ons eraf -> stam

3. uitgang erachter (ais/ais/ait/ions/iez/aient)

(Dacht hij na) avant de commencer?

nadenken= réfléchir -> nous réfléchissons

Il réfléchissait


Slide 21 - Diapositive

vertaal de werkwoordsvormen

(Jij kiest) (choisir) Tu choisis

(Wij groeien) (grandir) Nous grandissons / On grandit

(Hebben jullie ingevuld) (remplir) vous avez rempli

*(Dacht hij na) (réfléchir) il réfléchissait           (imparfait)

(Ik slaag) (réussir) je réussis

( Zij blozen) (rougir) ils/elles rougissent

Slide 22 - Diapositive

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Jij kiest)

Slide 23 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Wij hebben ingevuld)

Slide 24 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Slagen jullie)

Slide 25 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvormen.
Lieve et Marlot (groeiden)

Slide 26 - Question ouverte

Vertaal de werkwoordsvormen.
(Ik denk na)

Slide 27 - Question ouverte

Slide 28 - Vidéo

Noem het rijtje van
"remplir" in de présent

Slide 29 - Carte mentale

Noem het rijtje van
"grandir" in de imparfait

Slide 30 - Carte mentale

Heb je nog vragen? 
Veel succes met leren voor het so
stof: chap 3 ABCD
vergeet de signaalwoorden niet.

Slide 31 - Diapositive