H21 afweersysteem vwo6 21.3

21.3 Specifieke afweer en antistoffen
1 / 24
suivant
Slide 1: Diapositive
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 6

Cette leçon contient 24 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

21.3 Specifieke afweer en antistoffen

Slide 1 - Diapositive

Herhaling Complementsysteem: Bloedeiwitten (aspecifiek)
Door contact van de complementeiwitten met een ziekteverwekker start een kettingreactie aan chemische omzettingen. Dat leidt tot drie mogelijke routes (Binas 84J1):
  • Complementeiwitten stimuleren je lichaam tot de productie van signaalstoffen, cytokinen, deze zorgen o.a. voor bloedvatverwijding
  • Complementeiwitten vormen een laagje eiwitten  aan het oppervlak van
      de ziekteverwekker, zodat deze "gezien" worden: opsonisatie
  • Complementeiwitten perforeren het celmembraan van de bacterie,
      waardoor de bacterie doodgaat: lysis (bron 9).

Slide 2 - Diapositive

witte bloedcellen: fagocyten en macrofagen
Samen met het complementsysteem zijn verschillende typen witte bloedcellen betrokken bij de niet-specifieke afweer.
Witte bloedcellen die deeltjes opnemen en verteren zijn fagocyten (vreetcellen) . Een ander type witte bloedcel controleert de celmembranen van je cellen op afwijkende eiwitten. Dit zijn de natural killercellen (NK-cellen) (perforerende cellen). 
Bron 11

Slide 3 - Diapositive

In een cel is het DNA van een virus geïntegreerd in het DNA van de geïnfecteerde cel. Het virus-DNA is actief. Twee beweringen zijn:
1) NK-cellen doden deze cel .
2) Er bevinden zich MHC-I-moleculen met virusantigenen aan het celoppervlak.
Welke van de beweringen is of zijn juist?
A
geen
B
1
C
2
D
1 en 2

Slide 4 - Quiz

BINAS 84L1
MHC1=
alle cellen met kern
MHC2=
alleen op witte bloedcellen te vinden: B-cellen, dendritische cellen en macrofagen
APC

Slide 5 - Diapositive

Aan welk type MHC-receptor bindt een cytotoxische T-cel?
A
Zowel klasse I als klasse II
B
Klasse II
C
Klasse I
D
Cytotoxische T-cellen binden niet aan MHC-receptoren

Slide 6 - Quiz

Aangeboren         Verworven

Slide 7 - Diapositive

Lymfeknopen, zoals keel- en neusamandelen en milt.

                     Beenmerg

B-lymfocyten       T-lymfocyten

lymfeknopen         thymus

                                  lymfeknopen

Slide 8 - Diapositive

Rol van de thymus

De thymus ofwel zwezerik is een orgaan dat actief is tot in de puberteit. In de thymus wordt bepaald welke T-lymfocyten mogen blijven bestaan en welke niet.
De lymfocyten die lichaamseigen cellen aanvallen, worden gedood.
De cellen die dat niet doen, blijven leven.
Na de puberteit ontstaan normaal gesproken geen afwijkende lymfocyten meer. Het arsenaal aan verschillende lymfocyten is dan compleet.
Thymus bepaalt ook of een onrijpe voorloper T-cel een Th-cel (CD4) wordt of een Tc-cel (CD8)

Slide 9 - Diapositive

Specifieke/Verworven afweer


Stamcellen uit rode beenmerg ontwikkelen in beenmerg --> B-lymfocyt

Stamcellen uit rode beenmerg naar thymus --> T-lymfocyt



macrofaag of dendritische cel
plasmacellen
humorale 
afweer
cellulaire afweer

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Cellulaire afweer
Humorale afweer

Slide 12 - Diapositive

Immunoglobulinen
Omdat er verschillende antigenen zijn, zijn er ook verschillende antistoffen ofwel immunoglobulinen (Ig’s) nodig. Dit is mogelijk doordat immunoglobulinen een plaats op hun molecuul bezitten waarvan de bouw kan variëren. De plaats waar de verschillen optreden, heet de variabele regio. Er zijn negen verschillende typen Ig’s:
  • 4 van het type IgG
  • 2 van het type IgA
  • IgM
  • IgE
  • IgD

Elk type bestaat uit meerdere varianten met een eigen antigeenherkenning.
De verschillende immunoglobulinen werken zelfstandig of samen bij het onschadelijk maken van antigenen.

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

In het menselijke lichaam worden door cellen van het afweersysteem immunoglobulinen (= antistoffen) gemaakt.
Waar in het lichaam bevinden zich de minst gespecialiseerde cellen waaruit immunoglobuline-producerende
cellen zich ontwikkelen?
A
in het beenmerg
B
in het bloed
C
in de lymfeknopen
D
in de thymus

Slide 15 - Quiz

B-cellen differentiëren tot plasmacellen. Deze maken antistoffen (eiwitten). Welke organellen moeten in grote aantallen aanwezig zijn in de plasmacellen?

Slide 16 - Question ouverte

Waaruit bestaat het humorale afweersysteem?
A
fagocyten
B
T-lymfocyten
C
cytologische T-cellen
D
B-cellen

Slide 17 - Quiz

Pieter zegt: alleen B-lymfocyten kunnen zich ontwikkelen tot geheugencellen.
Maaike zegt: alle leukocyten kunnen zich ontwikkelen tot geheugencellen.
Jan zegt: geheugencellen zorgen voor immuniteit.
Wie heeft er gelijk? Noemen alleen de naam of namen

Slide 18 - Question ouverte

Welke cellen bieden antigenen aan door middel van MHC-receptoren?

A
macrofagen
B
T-helper cellen
C
macrofagen en lichaamseigen cellen
D
NK-cellen

Slide 19 - Quiz

Welke type immuunglobuline is betrokken bij allergische reacties?
A
IgA
B
IgG
C
IgD
D
IgE

Slide 20 - Quiz

De activering van de specifieke afweer verloopt in verschillende stappen. In welke volgorde vinden de stappen plaats?
1) Th-cel deelt tot kloon Th-cellen
2) Er ontstaan cytokinen
3) Tc-cellen en B-lymfo's worden actief
4) Th-cel bindt aan antigeen van ziekteverwekker
5) APC neemt antigenen van ziekteverwekker mee naar lympfeknoop
A
54132
B
54213
C
54231
D
54321

Slide 21 - Quiz

Bij de specifieke afweer reageren lymfocyten specifiek tegen het antigeen van één bepaalde ziekteverwekker.
Hoe ontstaan er zoveel lymfocyten met dezelfde antigeenreceptor?
A
cytokinen activeren de juiste receptoren
B
door klonering van de juiste T-cellen
C
de Th-cellen plaatsen de juiste stoffen op de T-cellen
D
omdat heel veel lichaamscellen geïnfecteerd zijn met diezelfde ziekteverwekker

Slide 22 - Quiz

Er zijn drie typen lymfocyten: NK-cellen, B-lymfocyten en T-lymfocyten.
Zijn de uitspraken over deze lymfocyten juist of onjuist?

1) NK cellen en T-lymfocyten horen bij de specifieke afweer
2) Alle lymfocyten hebben receptoren voor een bepaald antigeen
A
1 en 2 zijn juist
B
1 en 2 zijn onjuist
C
alleen 1 is juist
D
alleen 2 is juist

Slide 23 - Quiz


Ben je wat wijzer geworden over de specifieke afweer?
😒🙁😐🙂😃

Slide 24 - Sondage