Werkwoordspelling

Werkwoordspelling
21-09-2021
Werkwoordspelling

1 / 33
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

Cette leçon contient 33 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Werkwoordspelling
21-09-2021
Werkwoordspelling

Slide 1 - Diapositive

Start les
Telefoon in de telefoontas?
Laptop dicht op tafel?
leesboek mee?

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Diapositive

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Diapositive

Slide 7 - Diapositive

Inhoudsopgave
- lezen voor de lijst
- Hoe vind je de persoonsvorm en wat is het
- De vormen van een werkwoord
- De persoonsvorm in de tegenwoordige tijd
- 't x Kofschip
- Deelwoorden
- Spelling van Engelse werkwoorden

Slide 8 - Diapositive

Slide 9 - Lien

Slide 10 - Lien

Hoe vind je de persoonsvorm?
- Zin vragend maken
- Zin in andere tijd zetten
- Zin naar enkelvoud of meervoud zetten

De persoonsvorm geeft in een zin de tegenwoordige of verleden tijd aan én of het enkelvoud of meervoud is. 
Bijvoorbeeld: hij vraagt/hij vroeg 
                             ik vraag/wij vragen

Slide 11 - Diapositive

Vormen van het werkwoord
- De persoonsvorm 
- Het voltooid deelwoord:  gefietst, gekocht (voltooid, is al gedaan)
- Het onvoltooid deelwoord: lopend, drinkend (onvoltooid, is nog bezig)
- Het infinitief: betalen (het hele werkwoord)

Slide 12 - Diapositive

Wat voor werkwoord is "vallen" in deze zin?

"Hij liet de laptop op de grond vallen."
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 13 - Quiz

Wat voor werkwoord is "gekocht" in deze zin?

"Ik heb vanochtend een broodje in de aula gekocht."
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 14 - Quiz

Wat voor werkwoord is "is" in deze zin?

"Suus is ziek naar huis gegaan."
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 15 - Quiz

Wat voor werkwoord is "fietsend" in deze zin:
Piet is fietsend tegen een paal gereden
A
Persoonsvorm
B
Voltooid deelwoord
C
Infinitief
D
Onvoltooid deelwoord

Slide 16 - Quiz

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd 

Slide 17 - Diapositive

Persoonsvorm in de tegenwoordige tijd

Enkelvoud:    stam                                             ik loop, loop ik? loop jij?
Enkelvoud:    stam + t                                 jij/u loopt, hij/zij/het loopt
Meervoud:    hele werkwoord        wij lopen, jullie lopen, zij lopen

Slide 18 - Diapositive

Persoonsvorm in de verleden tijd

Slide 19 - Diapositive

- Haal -en van het hele ww
- Laatste letter in 't x Kofschip?
- Ja: stam + te(n)
- Nee: stam + de(n)

- Bij zwakke werkwoorden pak je de letter die in het hele                     werkwoord staat

Slide 20 - Diapositive

Hij heeft de muur ....... (Verven) (vt)
A
Geverft
B
Geverfdt
C
Geverfd
D
Geverven

Slide 21 - Quiz

Een wesp ....... (Prikken) Piet-Jan (tt)
A
Prik
B
Prikt
C
Prikdt
D
Prikte

Slide 22 - Quiz

Deelwoorden

Slide 23 - Diapositive

Voltooide deelwoorden
- Je gebruikt ook t' x kofschip
- Als het gebruikt wordt als bijv. naamwoord. Schrijf je het zo           kort mogelijk

Slide 24 - Diapositive

Onvoltooide deelwoorden
 - Eindigen altijd op -de

- De lopende man,
- De hoestende vrouw, 
- Het schreeuwende kind

Slide 25 - Diapositive

De man heeft de melk ...... (kopen)
A
Gekochd
B
Gekochdt
C
kopen
D
gekocht

Slide 26 - Quiz

Het meisje is over de stok...... (struikelen)
A
Gestruikeld
B
Gestruikelt
C
Gestruikeldt
D
Gestruikelen

Slide 27 - Quiz

Engelse werkwoorden

Slide 28 - Diapositive

Engelse werkwoorden
- Vervoeg je als nederlandse werkwoorden, maar:

- Als er een extra letter nodig is voor de uitspraak. Bijvoorbeeld:
- Racen - geract/ geracet - timen, timt, timet
- Ww die op een dubbele medeklinker eindigen, behouden als dat nodig is         voor de uitspraak de dubbele medeklinker:
- Baseballt - baseballde - gebaseballd
- Appen - appte - geappt (‘ep’).


Slide 29 - Diapositive

Het meisje heeft gister....... (Baseballen)
A
Gebasebalt
B
Gebaseballt
C
Gebasebald
D
Gebaseballd

Slide 30 - Quiz

Jij ...... (timen) de wedstrijd
A
Timt
B
Timet
C
Timd
D
Timed

Slide 31 - Quiz

Hij ........(faxen) jan gisteren die brief
A
Faxet
B
Faxte
C
Faxede
D
Faxde

Slide 32 - Quiz

Einde

Slide 33 - Diapositive