Qu'est-ce que LessonUp
Rechercher
Canaux
Connectez-vous
S'inscrire
‹
Revenir à la recherche
Nederlands grammatica blok 1
Nederlands blok 1 grammatica
1 / 31
suivant
Slide 1:
Diapositive
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Cette leçon contient
31 diapositives
, avec
quiz interactifs
et
diapositives de texte
.
La durée de la leçon est:
60 min
Commencer la leçon
Partager
Imprimer la leçon
Éléments de cette leçon
Nederlands blok 1 grammatica
Slide 1 - Diapositive
Wat is een werkwoord?
Een werkwoord is een
doe
-woord.
Het werkwoord in een zin vertelt wat er gedaan wordt of wat er gebeurt.
Voorbeelden van werkwoorden zijn: tennissen, vangen, slapen.
Maar ook: worden, hebben, zijn.
Slide 2 - Diapositive
Welke vormen?
Werkwoorden kunnen drie verschillende vormen hebben:
1) de persoonsvorm (of de pv)
2) het hele werkwoord
3) het voltooid deelwoord
(dat zijn werkwoorden die beginnen met ge-/be-/ver-)
Slide 3 - Diapositive
Wat is een persoonsvorm?
De pv is de vorm van het werkwoord die je in de tegenwoordige tijd en in de verleden tijd kunt schrijven.
Je gebruikt de tijdproef om de persoonsvorm in een zin te vinden.
Slide 4 - Diapositive
Voorbeeld tijdproef PV:
a. De auto
wordt
voor het huis geparkeerd. (tt)
In deze zin staan twee werkwoorden: wordt en geparkeerd.
Verander je deze zin van tijd, dan krijg je:
b. De auto
werd
voor het huis geparkeerd. (vt)
Slide 5 - Diapositive
Voorbeeld tijdproef PV:
De visser
vangt
een forel.
vangt = tegenwoordige tijd
De visser
ving
een forel.
ving = verleden tijd
In deze zinnen zijn vangt en ving de persoonsvorm.
Slide 6 - Diapositive
Maarrrrr....
..je kunt de PV ook nog op twee andere manieren vinden.
Welke waren dat ook alweer?
Slide 7 - Diapositive
Op welke twee andere manieren kun je de PV in een zin vinden?
Slide 8 - Question ouverte
En dan nu het werkwoordelijk gezegde!
Slide 9 - Diapositive
Het werkwoordelijk gezegde is:
A
De pv
B
De pv + alle andere werkwoorden in de zin
Slide 10 - Quiz
Hij is zijn spullen vergeten.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
is
B
is vergeten
C
zijn spullen
D
hij
Slide 11 - Quiz
Hij kijkt op zijn telefoon.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
kijkt
B
kijkt op
C
zijn telefoon
D
Hij
Slide 12 - Quiz
Hij steekt een lucifer aan.
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
steekt
B
hij steekt
C
steekt aan
D
steekt lucifer
Slide 13 - Quiz
Wie heeft mijn scooter gerepareerd?
Wat is het werkwoordelijk gezegde?
A
Wie
B
heeft
C
heeft gerepareerd
D
mijn scooter
Slide 14 - Quiz
Hoe vind je het onderwerp?
A
aan wie/ voor wie
B
wie/ wat+ wwg
C
alle werkwoorden in de zin
Slide 15 - Quiz
Ze kozen pooldieren als onderwerp voor hun werkstuk .
Wat is het onderwerp?
A
Als onderwerp
B
Pooldieren
C
Kozen
D
Ze
Slide 16 - Quiz
Ik kan een taart bakken.
Wat is het onderwerp?
A
Ik
B
kan
C
het onderwerp
D
een zin
Slide 17 - Quiz
Hoe vind je het onderwerp in een zin?
Slide 18 - Question ouverte
lijdend voorwerp
wie of wat + werkwoordelijk gezegde + onderwerp
De ober brengt het meisje een cola
Vraag: wie of wat brengt de ober?
lijdend voorwerp = een cola
Slide 19 - Diapositive
Lijdend voorwerp?
'Geef je haar je telefoon?'
A
Ja
B
Nee
Slide 20 - Quiz
Een zin heeft altijd een lijdend voorwerp.
A
Ja
B
Nee
Slide 21 - Quiz
Lijdend voorwerp
Wat is het lijdend voorwerp in deze zin?
Jij kan het lijdend voorwerp in die zin vinden.
A
jij
B
het lijdend voorwerp
C
in die zin
D
kan vinden
Slide 22 - Quiz
Wat is het lijdend voorwerp?
Ik heb haar een boek geleend.
A
ik
B
een boek
C
heb geleend
D
haar
Slide 23 - Quiz
Hoe vind je het lijdend voorwerp?
A
Wie of wat + pv
B
Vraagzin maken
C
Wat + gez. + ow.
D
Alle werkwoorden in de zin noteren.
Slide 24 - Quiz
Voorzetsels
Slide 25 - Diapositive
Wat is GEEN voorzetsel?
A
hier
B
in
C
tussen
D
wegens
Slide 26 - Quiz
Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter, sinds
C
raam, deur, wand, vakantie
D
voorlezen, voorspellen, voorzeggen
Slide 27 - Quiz
Wat zijn voorzetsels?
A
de, het, een
B
in, voor, achter
C
raam, deur, wand
D
voorlezen, voorspelen, voorzeggen
Slide 28 - Quiz
Voorzetsels
Wat is geen voorzetsel?
A
Tijdens
B
voor
C
omdat
D
tussen
Slide 29 - Quiz
Wat is een voorzetsel?
A
de
B
naast
C
fietsen
D
fles
Slide 30 - Quiz
6. Zelfstandig werken
Kader:
Jullie pakken je leesboek en gaan lezen voor je boekverslag.
Theoretisch:
Wij gaan de bijvoeglijke bepaling nog oefenen.
Ben je klaar?
Dan kijk je de opdrachten na.
Daarna pak je je leesboek en ga je lezen
timer
1:00
Slide 31 - Diapositive
Plus de leçons comme celle-ci
Les 1 Nederlands grammatica blok 1
Août 2024
- Leçon avec
39 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 3
Les 5 (21 september 2024)
Septembre 2024
- Leçon avec
20 diapositives
Nederlands
Secondary Education
Age 12
Les 1 Nederlands grammatica blok 1 - les 1
Septembre 2024
- Leçon avec
39 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Les 1 Nederlands grammatica blok 1 - les 1
Septembre 2024
- Leçon avec
44 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
SCC D1 L5 zinsleer (herhaling)
Août 2023
- Leçon avec
44 diapositives
Nederlands
Secundair onderwijs
Les 1 Nederlands grammatica blok 1 - les 1
Septembre 2024
- Leçon avec
42 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Les 1 Nederlands grammatica blok 1 - les 2
Septembre 2024
- Leçon avec
50 diapositives
Nederlands
Middelbare school
vmbo k
Leerjaar 2
Thema 6: hoofdvormen werkwoorden en meewerkend voorwerp.
Mai 2022
- Leçon avec
44 diapositives
Taal
Primary Education