if-sentences (if-zinnen)

• Engels
• Middelbare school
• vmbo k
• Leerjaar 4

If kan je op 3 manieren gebruiken

Manier 1

Gebruiken bij feiten, aan beiden kanten van de if is het werkwoord in present simple.

Water boils if you heat it to 100 degrees.

If you heat water to 100 degrees it boils.

If kan je op 3 manieren gebruiken

Manier 2

Gebruiken als je het bijna zeker weet dat het gaat gebeuren. 

Aan de ene kant van de komma: will + hele werkwoord en aan de andere kant van de komma: if +present simple

I will send him a card if I have is address

If I have his address, I will send him a card.

If kan je op 3 manieren gebruiken

Manier 3

Als je bijna zeker weet dat het NIET gaat gebeuren. Aan de ene kant van de komma: if would + hele werkwoord en aan de andere kant van de komma: if + past simple

I would buy a computer if I had money.

If I had money, I would buy a computer.

...., I'd buy a Porsche

1. If I would have the money
2. If I will have the money
3. If I had the money
4. If I have the money

......, I will be happy

1. If he will do that
2. If he does that
3. If he did that
4. If he would do that

......, we will miss our flight.

1. If you will be late
2. If you are late
3. If you had been late
4. If you were late

... you ..... water, you can make tea.

1. if ...... boiled
2. if .... boil

If-zinnen: Which is correct?

1. He will be better at soccer, if he practises.
2. If he will practise, he is better at soccer.

...., I take an aspirin

1. If I have a headache
2. When I have a headache
3. If I had a headache
4. If I would have a headache