werkwoordspelling - pv - vd

1 / 11
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havo, vwoLeerjaar 4-6

Cette leçon contient 11 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 30 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Even vooraf...
  • Denk aan de eerste stap: is het de PV JA of NEE?
  • Bepaal de juiste spelling (gebruik het schema indien nodig!)
  • Kies voor tegenwoordige tijd als je niet uit de rest van de zin kunt afleiden of het tegenwoordige tijd of verleden tijd moet zijn

Slide 2 - Diapositive

Ik (vinden) dit een lastig onderdeel van spelling, dus het (verbazen) me dat ik een 10 heb gehaald!
A
vind, verbaast
B
vindt, verbaasd
C
vindt, verbaast
D
vind, verbaasd

Slide 3 - Quiz

Mijn broer is (vragen) als groepsleider, maar hij (houden) daar niet zo van.
A
gevraagd - houd
B
gevraagt - houdt
C
gevraagd - houdt
D
gevraagt - houd

Slide 4 - Quiz

(Worden) je broer volgende week al 18 en (worden) jij dan 17?
A
Word, wordt
B
Wordt, word
C
Word, word
D
wordt, wordt

Slide 5 - Quiz

De criminelen (vluchten) meteen toen de politie kwam, terwijl die zich afvroeg wat er (gebeuren) was.

A
vluchten, gebeurd
B
vluchtten, gebeurd
C
vluchten, gebeurt
D
vluchtten, gebeurt

Slide 6 - Quiz

De directie (melden) dat alle problemen zijn opgelost, maar het personeel (vertellen) dat dat niet zo is.

A
meld / verteld
B
meldt / verteld
C
meldt / vertelt
D
melden / vertellen

Slide 7 - Quiz

De dief (afleiden) gisteren de politie (..) en (beroven) de bejaarde man.

A
leed af - beroofde
B
leidde af - beroofte
C
leed af - beroofte
D
leidde af - beroofde

Slide 8 - Quiz

Hij (verwaarlozen) zijn studie en nu (verzenden) hij zijn sollicitatiebrieven niet.

A
verwaarlooste/ verzend
B
verwaarloosde / verzendt
C
verwaarlooste/verzendt
D
verwaarloosde/verzend

Slide 9 - Quiz

Mijn docent (geloven) niets van wat je hem (vertellen).

A
gelooft/vertelt
B
geloofd/ verteld
C
gelooft/verteldt
D
geloofd/vertelt

Slide 10 - Quiz

Het (stranden) schip (branden) volledig uit
A
gestrandde, brandde
B
gestrandde, brande
C
gestrande, brande
D
gestrande, brandde

Slide 11 - Quiz