Formatieve toets Ordening

1 / 34
suivant
Slide 1: Diapositive
Biologie / VerzorgingMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 1

Cette leçon contient 34 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 15 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Formatieve toets?
Formatieve toetsing betekend dat we tijdens het hele schooljaar informatie verzamelen over de leerresultaten. Deze informatie kunnen we gebruiken bij onze lesvoorbereiding. 

We meten dus eigenlijk steeds hoe ver leerlingen gevorderd zijn in het behalen van bepaalde doelen. Het mooie is dat jullie zelf dus ook inzicht krijgen in wat je al kan, en waar je misschien wat meer tijd aan moet besteden. 

Slide 2 - Diapositive

Hoe werkt het?
Net als bij een normale online toets maak je deze toets eerst gewoon voor jezelf. Er staat een bepaalde tijd voor en de docent houdt in de gaten dat leerlingen niet steeds tegelijk werken. 

Je krijgt ook de vragen door elkaar. Probeer dus niet te overleggen want dan raak je in de war. 

Slide 3 - Diapositive

Toets
De toets bestaat uit een aantal quiz vragen die de computer nakijkt. Daardoor kunnen we daarna vrij snel door met het bespreken van de toets en wat voor cijfer je zou hebben gehad. 

Je krijg hierdoor zelf ook inzicht in wat je al weet en misschien nog niet goed genoeg weet. 

Slide 4 - Diapositive

Dieren
Planten
Schimmels
Bacteriën 
Deze organismen hebben als enige groep geen celwand. 
Deze organismen hebben als enige groep geen bladgroenkorrels. 
Deze organismen hebben als enige groep geen bladgroenkorrels, maar wel een celkern en celwand. 
Deze organismen hebben als enige groep geen celkern. 

Slide 5 - Question de remorquage

Wat is een kenmerk van de klasse; zoogdieren
A
Ze leggen eieren
B
Ze zijn koudbloedig
C
Ze hebben een vacht
D
Ze hebben kieuwen

Slide 6 - Quiz

Je ziet een salamander. De huid van een salamander is bedekt met slijm. Een salamander haalt adem met longen en met de huid. Een salamander plant zich voort door eieren zonder schaal.

Tot welke groep van de gewervelden behoort een salamander?
A
Tot de amfibieën
B
Tot de reptielen
C
Tot de vissen

Slide 7 - Quiz

Hoe halen reptielen adem?
A
kieuwen
B
kieuwen en huid
C
longen en huid
D
longen

Slide 8 - Quiz

Welke van onderstaande kenmerken hebben vissen wel en reptielen niet?
A
Ademhaling door kieuwen
B
Voortplanting door eieren
C
Huidbedekking met schubben

Slide 9 - Quiz

Is het dier op de afbeelding
hiernaast een amfibie of
een reptiel?
A
Amfibie
B
Reptiel

Slide 10 - Quiz

De huid van dit dier is bedekt met droge schubben.
A
Vogels
B
Amfibieën
C
Reptielen
D
Vissen

Slide 11 - Quiz

Welke dieren halen adem met longen en huid?
A
Amfibieën
B
Reptielen
C
Vissen
D
Vogels

Slide 12 - Quiz

Wie plant zich voort door eieren met leerachtige schaal?
A
Vissen
B
Amfibieën
C
Reptielen
D
Zoogdieren

Slide 13 - Quiz

Is de huid van een zoogdier bedekt met haren?
A
Ja
B
Nee

Slide 14 - Quiz

Noem de vijf klassen van de gewervelde dieren:

Slide 15 - Question ouverte

Kunnen schimmels voedsel laten bederven?
A
Ja
B
Nee

Slide 16 - Quiz

Wat is een voorbeeld van een schadelijke schimmel?
A
gist
B
voetschimmel
C
peniciline

Slide 17 - Quiz

Bacteriën delen zich ieder half uur.

Je hebt 1 bacterie in een petrischaaltje.
Hoeveel zijn er na 2 uur?
A
5
B
8
C
16
D
32

Slide 18 - Quiz

Voortplanting van Bacteriën:
Bacteriën planten zich voort
door te delen
A
Waar
B
Nietwaar

Slide 19 - Quiz

Welk voedingsmiddel is niet gemaakt met schimmels?
A
Melk
B
Champignons
C
Wijn
D
Brood

Slide 20 - Quiz

Bij dit voedsel worden bacteriën gebruikt.
A
Brood, bier en wijn.
B
Roze koeken en suikerspin.
C
Kwark en zuurkool.
D
Champignons.

Slide 21 - Quiz

Hoe plant een schimmel zich voort?
A
De schimmeldraden delen, waardoor de schimmel vermeerderd.
B
Schimmels groeien uit een zaad.
C
De schimmel maakt sporen aan. Dit groeit uit tot nieuwe schimmeldraden.

Slide 22 - Quiz

Bij mossen onstaan de sporen in sporenhoopjes
A
Ja
B
Nee

Slide 23 - Quiz

Hebben alle planten ook bloemen?
A
Alleen de zaadplanten
B
De zaadplanten en de sporeplanten
C
Alleen de sporeplanten

Slide 24 - Quiz

Varens zijn een voorbeeld van zaadplanten.
A
Waar
B
Niet waar

Slide 25 - Quiz

Wat zie je hier?
A
Dit is een varen en dit is een zaadplant
B
Dit is een varen en dit is een sporenplant
C
Dit is een gras en dit is een zaadplant
D
Dit is een gras en dit is een sporenplant

Slide 26 - Quiz

Gewervelde dieren hebben
A
Een wervelkolom
B
Geen wervelkolom

Slide 27 - Quiz

Dit dier
is GEWERVELD
A
Klopt
B
Klopt niet

Slide 28 - Quiz

Dit is een voorbeeld van...
A
Ongewerveld dier
B
Gewerveld dier

Slide 29 - Quiz

In de afbeelding zijn twee katten getekend.

Wanneer kun je met zekerheid zeggen dat ze tot dezelfde soort horen?

A
Als ze zich kunnen voortplanten
B
Als de uiterlijke kenmerken genoeg overeenkomen
C
Als ze voor vruchtbare nakomelingen kunnen zorgen
D
Als ze in hetzelfde gebied voorkomen

Slide 30 - Quiz

Behoren de katten op de
afbeelding tot dezelfde
soort of hetzelfde ras?
A
Dezelfde soort
B
Hetzelfde ras

Slide 31 - Quiz

Dit is een muildier. Zijn vader is een ezel, zijn moeder is een paard. Dit muildier kan zich niet voorplanten, hij is onvruchtbaar.

Behoren een ezel en een paard tot dezelfde soort?
A
Ja, want een muildier is onvruchtbaar
B
Nee, want een muildier is onvruchtbaar
C
Ja, want een ezel en paard lijken veel op elkaar
D
Nee, want een ezel en paard lijken veel op elkaar

Slide 32 - Quiz

Als dieren zich onderling kunnen voortplanten en kunnen zorgen voor vruchtbare nakomelingen, behoren ze tot dezelfde soort.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 33 - Quiz

Je bent klaar!

Slide 34 - Diapositive