Les 16

• Nederlands
• Secundair onderwijs

Les 16

Tijd

Tijd

Theoriekader op p. 223

Duid de belangrijke termen aan.

Tijd

Theoriekader op p. 225

Duid de belangrijke termen aan.

Tijd

Oefening 2 op p. 221

Bekijk het fragment en beantwoord de vragen.

Tijd

Oefening 3 op p. 222-223

Lees het artikel en beantwoord de vragen.

Wat is de kalendertijd?

1. de tijd die voorbijgaat in een verhaal
2. de tijd die je nodig hebt om het verhaal te vertellen of te lezen
3. de tijdsperiode waarin het verhaal zich afspeelt

Hoe heet het maken van fouten tegen de kalendertijd?

Tijd

Oefening 4 op p. 223-224

Lees het fragment in stilte. 

Houd bij hoeveel minuten je nodig hebt om het fragment te lezen. Vul het aantal minuten in bij vraag a op p. 224. 

Wat is het verschil tussen de vertelde tijd en de verteltijd?

Tijd

Theoriekader op p. 227

Duid de belangrijke termen aan.

Tijd

Oefening 5 op p. 226-227

Lees het fragment en beantwoord de vragen.

Wanneer is er een hoog verteltempo?

1. Als er een retardering is: verteltijd > vertelde tijd
2. Als er een tijddekking is: verteltijd = vertelde tijd
3. Als er tijdsprongen zijn: verteltijd < vertelde tijd

Wanneer is er een gemiddeld verteltempo?

1. Als er een retardering is: verteltijd > vertelde tijd
2. Als er een tijddekking is: verteltijd = vertelde tijd
3. Als er tijdsprongen zijn: verteltijd < vertelde tijd

Wanneer is er een traag verteltempo?

1. Als er een retardering is: verteltijd > vertelde tijd
2. Als er een tijddekking is: verteltijd = vertelde tijd
3. Als er tijdsprongen zijn: verteltijd < vertelde tijd

Tijd

Oefening 6 op p. 228

Lees het fragment en beantwoord de vragen.

Tijd

Theoriekader op p. 228

Duid de belangrijke termen aan.

Auteur neemt je mee naar de toekomst is een ...

1. terugwijzing
2. flashback
3. vooruitwijzing
4. flashforward

Personage heeft een korte gedachte of herinnering ...

1. terugwijzing
2. flashback
3. vooruitwijzing
4. flashforward

Tijd

 Oefening 7 op p. 229

Bekijk het fragment en beantwoord de vragen.

Tijd

 Oefening 8 op p. 230

Lees het fragment en beantwoord de vragen.

Tijd

 Oefening 9 op p. 231-232

Lees het fragment en beantwoord de vragen.