2.2 Waarom zou je sparen?

2.2 Waarom zou je sparen?
1 / 18
suivant
Slide 1: Diapositive
EconomieMiddelbare schoolvmbo g, tLeerjaar 2

Cette leçon contient 18 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

time-iconLa durée de la leçon est: 45 min

Éléments de cette leçon

2.2 Waarom zou je sparen?

Slide 1 - Diapositive

Wat is giraal en wat is chartaal??
Chartaal
Giraal
Munten
Betaalpas
Credit card
Briefjes van €20,-

Slide 2 - Question de remorquage

Indirecte ruil
Directe ruil

Slide 3 - Question de remorquage

Het saldo op de betalingsbalans is € ...
Nederland heeft een ......   saldo op de betalingsbalans.
€ 55 mrd
€ 1025 mrd
Overschot
Tekort

Slide 4 - Question de remorquage

Lesdoelen van vandaag
Productdoelen:
  • Je weet welke redenen er zijn om te sparen
  • Je weet wat rente is
  • Je kunt rente berekenen
  • Je weet wat de functies van geld zijn

Procesdoelen:
  • Je bent stil tijdens de uitleg

Slide 5 - Diapositive

Sparen
Sparen betekent dat je geld nu niet uitgeeft, maar bewaart voor later.
Redenen om te sparen:
1. Je spaart voor een doel: bijvoorbeeld extra geld voor op vakantie
2. Je spaart uit voorzorg: bijvoorbeeld voor als je telefoon kapot gaat
3. Je spaart voor de rente

Slide 6 - Diapositive

Spaar jij ook?
Nee, ik geef iedere maand (bijna) alles uit.
Ik spaar een deel, de rest geef ik uit.
Ik spaar bijna alles. Ik koop eigenlijk heel weinig.

Slide 7 - Sondage

Wat is rente?

Slide 8 - Carte mentale

Rente
Rente is een vergoeding je de krijgt van de bank omdat je er spaart. De rente is een bepaald percentage per jaar. 

Voorbeeld:
Op je spaarrekening staat €225. Je krijgt 1,2% rente per jaar. Bereken het bedrag dat je na 1 jaar aan rente krijgt.

€225 : 100 x 1,2 = €2,70

225
%
100
1,2

Slide 9 - Diapositive

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 1 jaar?
A
€ 1,80
B
€ 0,018
C
€ 18
D
geen idee

Slide 10 - Quiz

Spaarrekening: € 1.500
1,2% rente
Hoeveel rente na 3 jaar?
A
€ 54
B
€ 54,65
C
€ 1.554
D
€ 1.554,65

Slide 11 - Quiz

Geldfuncties
Geld gebruik je op verschillende manieren. Je noemt dat geldfuncties.
1. Ruilmiddel = wanneer je iets koopt
2. Spaarmiddel = wanneer je geld bewaart om later uit te geven
3. Rekenmiddel = wanneer je de waarde van iets in geld aangeeft


Slide 12 - Diapositive


Tip: je kan ook antwoorden met een plaatje!
Waar spaar jij voor, 
of zou je voor willen sparen??

Slide 13 - Question ouverte


Hoe kun je zorgen 
dat je meer spaart?

Slide 14 - Question ouverte


Spaarplan maken
OPDRACHT
Hoeveel heb je al gespaard?
Hoeveel kun je per maand sparen?
Waarvoor wil je sparen (= spaardoel)?
Hoeveel kost jouw spaardoel?
Wanneer heb je genoeg gespaard en kun je je spaardoel kopen?

Slide 15 - Diapositive

Spaartips
Open een spaarrekening.
Zet iedere week of maand geld op de spaarrekening.
Veel kleine beetjes maken groot.
Maak een overzicht van inkomsten en uitgaven.
Kun je ergens op besparen?
Spaargeld maakt gelukkiger.
Praat er thuis over dat je spaart, 
en waarvoor je spaart.

Slide 16 - Diapositive

Verwerking
Wat: Maken opdracht 13 t/m 25 (bladzijde 42 t/m 45)
Hoe: Individueel, zelfstandig
Tijd: rest van de les
Resultaat: Je weet alles over sparen
Klaar: nakijken via magister


Slide 17 - Diapositive

Huiswerk voor volgende les:
Paragraaf 2.2 maken + nakijken


Slide 18 - Diapositive