27-09 modaal werkwoord

Francien van Beusekom
Maandag 27 september
1 / 41
suivant
Slide 1: Diapositive
NT2Middelbare schoolvwoLeerjaar 1

Cette leçon contient 41 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 2 vidéos.

time-iconLa durée de la leçon est: 60 min

Éléments de cette leçon

Francien van Beusekom
Maandag 27 september

Slide 1 - Diapositive

Wat gaan we vandaag doen?
  • Even voorstellen
  • De dag van vandaag
  • Agenda
  • Disk-lukt het bij iedereen?
  • Modaal werkwoord
  • Diskwoorden Kahoot

Slide 2 - Diapositive

Slide 3 - Lien

Even herhalen persoonsvorm
Wat is de persoonsvorm in de volgende zinnen?

Slide 4 - Diapositive

Op zondag lees ik altijd de hele ochtend de krant.

Slide 5 - Question ouverte

Mijn moeder gaat in de vakantie naar Parijs.

Slide 6 - Question ouverte

Moet jij vanmiddag naar de tandarts?

Slide 7 - Question ouverte

Wij kunnen ook gewoon naar huis gaan.

Slide 8 - Question ouverte

Heb jij dat hele eind gefietst?

Slide 9 - Question ouverte

Slide 10 - Diapositive

Slide 11 - Diapositive

Slide 12 - Diapositive

Slide 13 - Diapositive

Slide 14 - Diapositive

Slide 15 - Diapositive

Slide 16 - Diapositive

Modale hulpwerkwoorden geven een speciale betekenis aan de zin. Zo betekent:

kunnen = to be able to.....it's possible
mogen =to may, to be allowed to......to have the permission
moeten =to have to, to should......it's necessary
willen =to want to ......a wish
zullen =shall, to will ......to plan something.

Slide 17 - Diapositive

Modale werkwoorden geven een andere betekenis aan de zin.
Vergelijk deze zinnen eens:

Petra zwemt

Petra kan zwemmen (she is able to, she has learned it)
Petra wil zwemmen (she wants to swim, so she is going to the swimming pool)
Petra mag zwemmen (she is allowed to swim, her mother said 'yes')
Petra moet zwemmen (she has to swim, otherwise she will drown)
Petra zal zwemmen (she will swim, despite she is being ill)

Slide 18 - Diapositive

Slide 19 - Diapositive

Slide 20 - Diapositive

Slide 21 - Diapositive

Slide 22 - Diapositive

Slide 23 - Diapositive

Je kent nu 3 verschillende zinnen:

Met alleen een persoonsvorm:
Ik fiets elke dag.

Met een voltooid deelwoord:
Ik heb elke dag gefietst.

Met een modaal werkwoord en het hele werkwoord (de infinitief)
Ik wil elke dag fietsen.

In een hoofdzin staat de persoonsvorm altijd op de tweede plaats in de zin, de andere werkwoorden (voltooid deelwoord en infinitief) altijd achteraan.

Slide 24 - Diapositive

Slide 25 - Diapositive

Wat zijn de modale?
Sleep de nevenschikkende voegwoorden hierheen
mogen
eten
zijn
kunnen
hebben
zullen
willen
gaan
praten
lezen
moeten
lopen

Slide 26 - Question de remorquage

Wat is het goede antwoord?
Ik heb hoofdpijn.
A
Je mag naar huis gaan.
B
Je zal naar huis gaan

Slide 27 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Ik ben ziek.
A
Ik kan niet naar de les komen.
B
Ik wil niet naar de les komen

Slide 28 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Weet jij hoe laat de les begint?
A
De les kan om 9.00 uur beginnen.
B
De les zal om 9.00 uur beginnen

Slide 29 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Wat ga je in het weekend doen?
A
Ik mag op bezoek bij mijn tante.
B
Ik ga op bezoek bij mijn tante.

Slide 30 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Heb je me gehoord?
A
Nee, kunt u dat herhalen?
B
Nee, moet u dat herhalen?

Slide 31 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Hoeveel talen spreek jij?
A
Ik kan drie talen spreken.
B
Ik mag drie talen spreken.

Slide 32 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Ik heb het koud.
A
Zal ik het raam dichtdoen?
B
Wil ik het raam dichtdoen?

Slide 33 - Quiz

Wat is het goede antwoord?
Wanneer moet ik de toets maken?
A
Je wil de toets morgen doen.
B
Je kunt de toets morgen doen.

Slide 34 - Quiz

Disk
-gatentekst
-filmpje astronauten

Slide 35 - Diapositive

Slide 36 - Vidéo

Slide 37 - Vidéo

Zou jij naar de ruimte willen reizen?
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Sondage

Running dictee

Slide 39 - Question ouverte

Slide 40 - Diapositive

Woordspelletjes
-Pictionary
-Uitbeelden 
-Jenga

Slide 41 - Diapositive