Spelling en grammatica - LIDWOORDEN

1 / 40
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsSecundair onderwijs

Cette leçon contient 40 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

KLARE TAAL LES 7
Hallo! 

Zie je dit staan? -->               klik er dan op want dan kan je mij horen!

                       

Slide 2 - Diapositive

BEKIJK HET FILMPJE IN DE VOLGENDE SLIDE!

Kijk en luister héél goed!

Slide 3 - Diapositive

Slide 4 - Vidéo

LIDWOORDEN
Wat zijn lidwoorden?

--> de
--> het
--> een

Slide 5 - Diapositive

WANNEER GEBRUIK JE LIDWOORDEN?
Voor elk zelfstandig naamwoord.

Zelfstandig naamwoord = een ding, een dier of een persoon.

Voorbeeld: een appel, het huis, de hond


Slide 6 - Diapositive

LIDWOORD: EEN
Dit kan je voor elk woord zetten.

Voorbeeld: een koe, een mens, een baby, een dier, een appel, een tafel, een boek

Slide 7 - Diapositive

LIDWOORD: DE
Het lidwoord de gebruik je als je weet dat het een man of een vrouw is.


Slide 8 - Diapositive

LIDWOORD: HET
Het lidwoord het gebruik je als je NIET weet of het een man of een vrouw is.


Slide 9 - Diapositive

Wanneer gebruik je nog het lidwoord het?
1. Bij verkleinwoorden, bijvoorbeeld: het manneTJE, het koeTJE, het boekJE, het dansJE

2. Bij een taal, bijvoorbeeld: het Engels, het Nederlands, het Frans, het Arabisch, het Spaans

3. Bij windrichtingen, bijvoorbeeld: het oosten, het westen, het zuiden, het noorden

4. Bij sporten, bijvoorbeeld: het voetbal, het basketbal

5. Bij werkwoorden, bijvoorbeeld: het lezen, het luisteren, het vallen, het spelen

Slide 10 - Diapositive

6. Als het woord eindigt op -asme, -ment, -aat, -um, -sel, -isme
Bijvoorbeeld: enthousiASME, monuMENT, klimAAT, museUM, voedSEL, egoISME

7. Als het woord begint met -ge, -be of -ver
Bijvoorbeeld: gebak, geheim, beroep, bedrijf, verlof, verstand


Slide 11 - Diapositive

Wanneer gebruik je het lidwoord de?
1. Meervouden, bijvoorbeeld: de boeken, de meisjes, de planten, de scholen

2. Fruit en bomen, bijvoorbeeld: de eik, de appel, de banaan, de kiwi

3. Woorden die eindigen op -tie, -sie, -ing, -or, -heid
Bijvoorbeeld: politie, televisie, wandeling, motor, waarheid

4. Als het over een persoon gaat, bijvoorbeeld: de man, de vader, de broer

Slide 12 - Diapositive

OEFENINGEN
Nu gaan we oefeningen maken! 

SUCCES!

Slide 13 - Diapositive

Wat moet ik doen?
* Lees de zin en zoek het lidwoord en het zelfstandig naamwoord. Schrijf dit op.

Voorbeeld: 
Ik ga wandelen met de hond.

Antwoord: de hond

Slide 14 - Diapositive

Sabha gaat winkelen en koopt een broek.

Slide 15 - Question ouverte

Hayat gaat lopen in het park.

Slide 16 - Question ouverte

De verf kleurt Samir zijn haar.

Slide 17 - Question ouverte

Wisam vindt het een goed boek.

Slide 18 - Question ouverte

Mohamad speelt op de playstation.

Slide 19 - Question ouverte

Zabihullah praat graag tegen de leerkracht.

Slide 20 - Question ouverte

Ahmad vindt de kleuren rood en zwart mooi.

Slide 21 - Question ouverte

Wat moet ik doen?
* Je krijgt telkens een woord en jij gaat kiezen of er de of het voor moet.

* Denk goed aan de regels die je gezien hebt!

Slide 22 - Diapositive

MAMA
A
DE
B
HET

Slide 23 - Quiz

LAND
A
DE
B
HET

Slide 24 - Quiz

BOEKJE
A
DE
B
HET

Slide 25 - Quiz

NEDERLANDS
A
DE
B
HET

Slide 26 - Quiz

MANGO
A
DE
B
HET

Slide 27 - Quiz

SCHOLEN
A
DE
B
HET

Slide 28 - Quiz

ANDERE OEFENING
* Je krijgt een zin die niet in de juiste volgorde staat.
--> Zet de woorden in de juiste volgorde.

DENK AAN EEN HOOFDLETTER IN HET BEGIN VAN DE ZIN!

DENK AAN EEN PUNT OP HET EINDE VAN DE ZIN!

Slide 29 - Diapositive

man - de - krant - de - leest

Slide 30 - Question ouverte

kind - krijgt - het - een - boek

Slide 31 - Question ouverte

jongen - de - tekent - boot - een

Slide 32 - Question ouverte

man - de - kijkt - op - de - klok

Slide 33 - Question ouverte

raam - is - open - het

Slide 34 - Question ouverte

vrouw - draagt - het - de - kind

Slide 35 - Question ouverte

LAATSTE OEFENING
* Kijk naar de foto en maak een zin bij de foto. Gebruik een lidwoord in de zin.

Bijvoorbeeld:

De vrouw leest een boek.

Slide 36 - Diapositive


Slide 37 - Question ouverte


Slide 38 - Question ouverte

Hoe vond jij deze les? Slepen maar!
Reflectie
Ik vond deze les ...

HEEL LEUK
WEL LEUK
LEERZAAM
MOEILIJK

Slide 39 - Question de remorquage

Slide 40 - Diapositive