grammatica les 3/4 - week 6

welkom 
th2
1 / 46
suivant
Slide 1: Diapositive
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 2

Cette leçon contient 46 diapositives, avec quiz interactifs et diapositives de texte.

Éléments de cette leçon

welkom 
th2

Slide 1 - Diapositive

Iedereen aanwezig?

Slide 2 - Diapositive

GRAMMATICA - les 3

Slide 3 - Diapositive

Wat gaan we doen?
herhalen

* (af)maken tussentijdse toets Learnbeat
* opdrachten weekplan

Slide 4 - Diapositive

weekplan - week 6
les 1:
hf 5.7 - maken opdr 1, 4, 6
Test jezelf 3.7 en 5.7 (= voorbereiding op de toets)

les 2:
 toets in Learnbeat over hf 1.7,  3.7 en  5.7



Slide 5 - Diapositive

zinsontleding - altijd in deze volgorde!
* persoonsvorm 
* zinsdelen 
* werkwoordelijk gezegde 
* onderwerp
* lijdend voorwerp
* meewerkend voorwerp
* bijwoordelijke bepaling

Slide 6 - Diapositive

* persoonsvorm   -  
* zinsdelen  - 
* werkwoordelijk gezegde: alle werkwoorden van de zin
* onderwerp -                           (wie/wat + wg?  = ... onderwerp)
* lijdend voorwerp            (wie/wat + wg + o? = .. lijdend voorwerp)
* meewerkend voorwerp (aan wie/voor wie+ wg + o+ lv = mv)
* bijwoordelijke bepaling   (Wanneer? Waar? Hoe? Hoelang?...)

Slide 7 - Diapositive

Mijn vader heeft een nieuwe tv gekocht.
pv = heeft
wg = heeft gekocht
o=?  

wie/wat + WG? = onderwerp
Wie          +  heeft gekocht?
antwoord/onderwerp: mijn vader

Slide 8 - Diapositive

Lijdend Voorwerp

Slide 9 - Diapositive

Mijn vader heeft een nieuwe tv gekocht.
pv = heeft
wg = heeft gekocht
o= mijn vader
lv = ? 

Wie/wat + WG + o?  = lijdend voorwerp
--> wat  + heeft gekocht + mijn vader? = ...?
antwoord/lijdend voorwerp: een nieuwe tv

Slide 10 - Diapositive

Lijdend voorwerp

Slide 11 - Diapositive

Het meewerkend voorwerp

Slide 12 - Diapositive

Meewerkend voorwerp




MV = aan wie of voor wie + WG + O + LV?

Slide 13 - Diapositive

Mijn vader heeft een nieuwe tv gekocht voor mijn moeder.
pv = heeft
wg = heeft gekocht
o= mijn vader
lv = een nieuwe tv
mv = ?

aan wie/ voor wie  + WG + O + LV? = meewerkend voorwerp
--> voor wie  heeft mijn vader een nieuwe tv gekocht? 

Slide 14 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Slide 15 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Slide 16 - Diapositive

Welke vraag stel je om het meewerkend voorwerp in een zin te vinden?
A
zin vragend maken
B
wie / wat + pv?
C
wie / wat + onderwerp + gezegde?
D
aan wie / voor wie? + wwgezegde + ond +lijdvw

Slide 17 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

Alle aanwezigen zongen voor de jarige een vrolijk welkomstlied.
A
voor de jarige
B
de jarige
C
alle aanwezigen
D
een vrolijk welkomstlied

Slide 18 - Quiz

Wat is het meewerkend voorwerp?

'Mijn oma appt mij het recept.'
A
Mijn oma
B
mij
C
het recept
D
Er is geen meewerkend voorwerp

Slide 19 - Quiz

Bijwoordelijke bepaling (bwb)

Slide 20 - Diapositive

Gisteren kocht mijn vader een nieuwe tv.
Wanneer?  -> Gisteren

Slide 21 - Diapositive

Vanmorgen heeft hij haar, tijdens het ontbijt, het nieuws verteld.
bwb?
A
vanmorgen, tijdens het ontbijt
B
heeft verteld
C
het nieuws
D
haar

Slide 22 - Quiz

bedrijvende en lijdende vorm

Slide 23 - Diapositive

Bedrijvende / lijdende vorm
Jara laat de hond uit.
In deze zin is Jara het onderwerp. 
Zij doet iets: zij laat de hond uit.

Zij(het onderwerp) is actief. (In bedrijf - bedrijvend.)
Jara voert de handeling (van het WG) uit.
 De hond is hier het lijdend voorwerp.




Andere voorbeelden van lijdende zinnen:
Het meewerkend voorwerp wordt uitgelegd.
De oefeningen worden gemaakt.

Slide 24 - Diapositive

lijdende vorm
De hond wordt uitgelaten.

Hond= onderwerp.
 Dit onderwerp doet zelf niets.  De hond ondergaat de handeling van het werkwoordelijk gezegde. 
Zo’n zin noemen we lijdend of passief.

Slide 25 - Diapositive


Jara laat de hond uit.

Jara

= onderwerp 
= actief

De hond wordt uitgelaten.

De hond 

= onderwerp 
= passief

Slide 26 - Diapositive

door - bepaling

De hond wordt door Jara uitgelaten.

Slide 27 - Diapositive

Je herkent een lijdende zin dus op de volgende drie manieren:
• Het onderwerp doet zelf niets, maar er wordt iets mee gedaan.

• Er staat een door-bepaling in, of die kun je er zelf bij bedenken. 

• Er staat altijd een vorm van worden of zijn in de zin. 

Slide 28 - Diapositive

Bedrijvende of lijdende zin?
De bal wordt geschopt.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 29 - Quiz

Bedrijvende of lijdende zin?

De kinderen drinken limonade.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 30 - Quiz

Bedrijvende of lijdende zin?

De leerlingen maken de grammaticatoets.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 31 - Quiz

Bedrijvende of lijdende zin?
De toets wordt morgen afgenomen bij klas H2a.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 32 - Quiz

Learnbeat

Slide 33 - Diapositive

(af)maken
* tussentijdse toets Learnbeat

* de opdrachten in Learbeat over MV en Bwb

Slide 34 - Diapositive

donderdag
- wijziging lesrooster?
- Gaat toets dan wel/niet door?

Slide 35 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Slide 36 - Diapositive

Meewerkend voorwerp

Slide 37 - Diapositive

bedrijvende en lijdende vorm

Slide 38 - Diapositive

Bedrijvende / lijdende vorm
Jara laat de hond uit.
In deze zin is Jara het onderwerp. 
Zij doet iets: zij laat de hond uit.

Zij(het onderwerp) is actief. (In bedrijf - bedrijvend.)
Jara voert de handeling (van het WG) uit.
 De hond is hier het lijdend voorwerp.




Andere voorbeelden van lijdende zinnen:
Het meewerkend voorwerp wordt uitgelegd.
De oefeningen worden gemaakt.

Slide 39 - Diapositive

lijdende vorm
De hond wordt uitgelaten.

Hond= onderwerp.
 Dit onderwerp doet zelf niets.  De hond ondergaat de handeling van het werkwoordelijk gezegde. 
Zo’n zin noemen we lijdend of passief.

Slide 40 - Diapositive


Jara laat de hond uit.

Jara

= onderwerp 
= actief

De hond wordt uitgelaten.

De hond 

= onderwerp 
= passief

Slide 41 - Diapositive

door - bepaling

De hond wordt door Jara uitgelaten.

Slide 42 - Diapositive

Je herkent een lijdende zin dus op de volgende drie manieren:
• Het onderwerp doet zelf niets, maar er wordt iets mee gedaan.

• Er staat een door-bepaling in, of die kun je er zelf bij bedenken. 

• Er staat altijd een vorm van worden of zijn in de zin. 

Slide 43 - Diapositive

Bedrijvende of lijdende zin?
De bal wordt geschopt.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 44 - Quiz

Bedrijvende of lijdende zin?

De kinderen drinken limonade.
A
Bedrijvend
B
Lijdend

Slide 45 - Quiz

Learnbeat

Slide 46 - Diapositive