7. Gustar

1 / 50
suivant
Slide 1: Diapositive
SpaansMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

Cette leçon contient 50 diapositives, avec quiz interactifs, diapositives de texte et 1 vidéo.

time-iconLa durée de la leçon est: 120 min

Éléments de cette leçon

Slide 1 - Diapositive

Hoy en la clase de español
  • Planificación
  • Repaso gustar
  • Reageren op anderen
  • Controlar la lista de vocabulario
  • ¡A practicar!
  • ¿Preguntas?

Leerdoel: Kan ik zeggen waar ik wel of niet van houd met gustar/encantar en kan ik reageren op anderen. 

Slide 2 - Diapositive

Planificación 
Proefwerk woensdag 9 november
tarea 1 y 2 

Slide 3 - Diapositive

Controlar los deberes
2.9 ABCD

Slide 4 - Diapositive

Leerdoel:
Ik kan zeggen waar ik wel of niet van houd
 met gustar/encantar en kan ik reageren op anderen. 

Slide 5 - Diapositive

Slide 6 - Vidéo

El verbo 
Gustar

Slide 7 - Diapositive

Gustar betekent = leuk vinden, houden van of bevallen.
Hoewel het een werkwoord is op -AR, is het anders dan de andere werkwoorden!

El verbo gustar
GUSTA
GUSTAN
en
Wat je leuk vindt is:
  • Enkelvoud
  • Werkwoord(en)
Wat je leuk vindt is:
  • Meervoud
Voorbeelden:
Me gusta el gato.
Ik vind de kat leuk.

Me gustan los perros
Ik vind de honden leuk

Me gusta hablar español 
Ik vind Spaans spreken leuk.




Meestal gebruik je alleen:

Slide 8 - Diapositive

Het Spaanse werkwoord gustar is nooit alleen. Het werkwoord gustar geeft aan wat je leukt vindt. En daar voor komt altijd een meewerkend voorwerp, die geeft aan wie iets leuk vindt. 

Let op je gebruikt altijd een lidwoord (el/la/los/las), in het Nederlands doe je dat niet altijd.
Voorbeeld: Me gustan las pizzas > Ik hou van pizzas. 

Ik-vorm (yo) =    me gusta ...         +           me gustan ...
Jij-vorm (tú) =    te gusta ...           +            te gustan ...


El verbo gustar
Me gustan las patatas fritas.
¿Te gustan las patatas fritas?
VOORBEELD:
Ik hou van frietjes.
Hou jij van frietjes?

Slide 9 - Diapositive

Gustar
In leerjaar 1 leerde je alleen de ik + jij vorm, nu leer je het gehele rijtje.

Het werkwoord gustar bestaat altijd uit 2 losse delen:
1. Wie vind iets leuk? (me, te, le, nos,..)
2. Wat vind iemand leuk? (gusta of gustan)

Ik hou van voetbal    -     Me gusta el fútbol.

Wie? Ik = me
Wat = voetbal (enkelvoud = gusta)




Slide 10 - Diapositive

Aangeven of je het 
met iemand eens bent:
Zie schema op de volgende pagina

Slide 11 - Diapositive

Eens of oneens?
Me gusta la paella   (eens)            >     A mí también (ik ook)
No me gusta la paella (oneens) >     A mí si  (ik wel)
No me gusta la paella (eens)       >    A mí tampoco (ik ook niet)
Me gusta la paella (oneens)         >    A mí no (ik niet)
A mí también
A mí tampoco
A mí no
A mí si

Slide 12 - Diapositive

Las respuestas 2.9
A. GUSTA / GUSTAN
1. Me gustan
2. les gusta (werkwoord)
3. le gusta
4. Nos gusta 
5. os gusta (werkwoord)

B. VUL DE DIALOOG AAN
1. gustan 
2. gusta
3. también (ik ook) - gusta (werkwoord)
4. tampoco (ik ook niet)
C. VUL DE JUISTE VORM IN 
1. Me gustan (het gaat over 'las fotos')
2. le gusta (werkwoord cocinar)
3. les encantan (meervoud los perros)
4. te gusta
5. nos encanta (werkwoord ir)
6. os gusta (werkwoord hablar)
7. me encanta (werkwoord hacer) 
8. le encanta (werkwoord leer)

Slide 13 - Diapositive

Las respuestas 2.9 D
1. a mí también
2. a mí si
3. a mí también
4. a mí tampoco
5. a mí no
6. a mí también
7. a mí tampoco
8. a mí no

encantar                            gustar

Slide 14 - Diapositive

Vul de juiste vorm 
van gustar in.

Vergeet niet dat je dus altijd 2 woorden dient in te vullen!

Slide 15 - Diapositive

¿A tí, __ _______ la entrada?

Slide 16 - Question ouverte

A mí ___ ________ las hamburguesas.

Slide 17 - Question ouverte

A nosotros, ___ _______ las gambas a la plancha.

Slide 18 - Question ouverte

A nosotros __ _______ la merluza a la romana.

Slide 19 - Question ouverte

A vosotros ¿_______ la paella?

Slide 20 - Question ouverte

A él __ ______ el vino tinto.

Slide 21 - Question ouverte

¡A practicar!
Maak de volgende oefeningen 
ter voorbereiding op je SO.

Slide 22 - Diapositive

le
os
te
les
nos
me
A nosotros
A mí
A ellos
A tí
A ella
A vosotros

Slide 23 - Question de remorquage

Vervoeg de werkwoorden
 pedir en servir.

Slide 24 - Diapositive

Mi hermano (pedir) una ensalada mixta.

Slide 25 - Question ouverte

El camarero (servir) una botella de vino tinto.

Slide 26 - Question ouverte

Pepe y Marco (pedir) patatas fritas.

Slide 27 - Question ouverte

¿Usted (servir) las entradas?

Slide 28 - Question ouverte

Nosotros (pedir) una tarta de chocolate.

Slide 29 - Question ouverte

Yo (pedir) un helado de fresa.

Slide 30 - Question ouverte

¿Vosotros (pedir) las bebidas?

Slide 31 - Question ouverte

Vertaal de zinnen uit 
de vorige opdracht:
1. Mi hermano pide una ensalada mixta. 
2. El camarero sirve una botella de vino tinto. 
3. Pepe y Marco piden patatas fritas. 
4. ¿Usted sirve las entradas?
5. Nosotros pedimos una tarta de chocolate. 
6. Yo pido un helado de fresa. 
7. ¿Vosotros pedís las bebidas? 
las respuestas

Slide 32 - Diapositive

Las respuestas
1. Mijn broer bestelt een gemengde salade.
2. De ober serveert een fles rode wijn. 
3. Pepe y Marco bestellen frietjes.
4. Serveert u de voorgerechten?
5. Wij bestellen een chocoladetaart. 
6. Ik bestel een aardbeienijsje. 
7. Bestellen jullie de drankjes?
las respuestas

Slide 33 - Diapositive

Las preposiciones
Kies in de volgende situaties het juiste voorzetsel.

Slide 34 - Diapositive

______ comer, quiero la paella.
A
de
B
con
C
a
D
para

Slide 35 - Quiz

Camarero, ¿me trae un poco más _______ pan?
A
a
B
al
C
de
D
para

Slide 36 - Quiz

Para mí, ____ primero una ensalada mixta.
A
de
B
a
C
con
D
para

Slide 37 - Quiz

Deme un helado __ chocolate.
A
de
B
a
C
con
D
para

Slide 38 - Quiz

Para mí, agua ___ gas, por favor
A
sin
B
con
C
para
D
de

Slide 39 - Quiz

Quería un zumo ____ manzana, por favor.
A
a
B
al
C
de
D
con

Slide 40 - Quiz

Para mí, de segundo la merluza ___ la romana, por favor.
A
a
B
al
C
de
D
con

Slide 41 - Quiz

Para mí, de segundo el pollo ___ ajillo, por favor.
A
a
B
al
C
de
D
con

Slide 42 - Quiz

¡A practicar!
Maak de volgende opdrachten in je schrift.

Slide 43 - Diapositive

Slide 44 - Diapositive

Slide 45 - Diapositive

Las respuestas
A.
1. patatas fritas
2. sorbete de limón
3. gazpacho
4. sardinas
5. gambas
6. sopa de tomate

B.
1. comprar (kopen)
2. comer (eten)
3. preferir (liever hebben)
4. pedir (vragen)
5. querer (willen)
6. servir (dienen om)
7. escribir (schrijven)
8. hablar (praten)

C.
1. escribimos
2. tengo, tienes
3. queréis
4. quiero
5. escribes
6. escribo
7. vive
8. tengo
9. pedimos
10. pido
11. pago
12. pagamos

Slide 46 - Diapositive

Bienvenidos al restaurante Marina
En grupos de cuatro: 1 camarero y 3 clientes.

Schrijfopdracht: 
Bedenk samen 1 dialoog en zet deze op papier. 

Spreekopdracht: 
Speel het dialoog na, help elkaar bij de juiste uitspraak.
1 groepje zal ook klassikaal presenteren!

Slide 47 - Diapositive

Slide 48 - Diapositive

Restaurante Marina
Als ik je naam draai, dan hoeft jouw groepje niet te presenteren!

Slide 49 - Diapositive

Slide 50 - Lien